ECLI:NL:RBDHA:2024:11477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
NL24.15865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van twee eisers van Ethiopische nationaliteit tegen de minister van Asiel en Migratie, die niet tijdig een besluit heeft genomen op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De eisers hebben op 28 februari 2022 hun aanvraag ingediend, maar de minister heeft hierop niet tijdig gereageerd. Na een ingebrekestelling op 31 januari 2023 hebben eisers op 26 april 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 19 oktober 2023 het beroep gegrond verklaard en de minister een beslistermijn van acht weken opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister deze termijn heeft overschreden en dat er geen besluit is genomen. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de minister veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die zijn vastgesteld op € 437,50, en moet de minister het griffierecht van € 184,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15865

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Ethiopische nationaliteit,
v-nummer: [nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Ethiopische nationaliteit,
v-nummer: [nummer],
gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Procesverloop

Eisers hebben op 28 februari 2022 een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis.
Bij brief van 31 januari 2023 hebben eisers de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun aanvraag. Eisers hebben vervolgens op 26 april 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij uitspraak van 19 oktober 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van
26 april 2023 gegrond verklaard en daarbij aan de minister een beslistermijn van acht weken opgelegd. Indien binnen deze termijn van acht weken zou blijken dat nader onderzoek zou moeten plaatsvinden, oordeelde de rechtbank dat binnen twintig weken een besluit bekend moest worden gemaakt.
Op 9 april 2024 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf in het kader van nareis.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
5. In de uitspraak van 19 oktober 2023 van deze rechtbank en zittingsplaats heeft de rechtbank aan de minister een concrete beslistermijn van acht weken gegeven, waarbinnen de minister het besluit bekend had moeten maken. Indien de minister binnen deze termijn zou beslissen tot nader onderzoek, oordeelde de rechtbank dat de concrete beslistermijn op de aanvraag van eisers twintig weken omvatte. Uit het dossier blijkt niet dat de minister tot nader onderzoek heeft beslist. Dit betekent dat de minister binnen acht weken het besluit bekend had moeten maken. De minister heeft hieraan niet voldaan. Inmiddels is de aan die uitspraak verbonden rechterlijke dwangsom van € 7.500,- verbeurd. Verder zijn wederom meerdere maanden verstreken en heeft de minister nog geen besluit op eisers aanvraag bekend gemaakt.
6. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
7. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 17 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3590) geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d Awb en tevens overwegingen gewijd aan het bepalen van een nadere termijn voor het alsnog beslissen op dergelijke aanvragen. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel, neemt de overwegingen uit voornoemde uitspraak over en ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen.
8. In het verweerschrift van 15 juli 2024 geeft de minister aan de aanvragen te hebben toegewezen aan een zaakbehandelaar. De minister is voornemens referent uit te nodigen voor een hoorzitting in, naar verwachting, augustus 2024 en verzoekt de rechtbank om een beslistermijn van 8 weken op te leggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om van de door de minister verzochte termijn af te wijken. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend moet maken.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
10. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eisers betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.