In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen een inreisverbod van vijf jaar beoordeeld. Eiser, met de Marokkaanse nationaliteit, heeft eerder een asielaanvraag ingediend die op 8 september 2023 werd afgewezen. Tegelijkertijd werd een terugkeerbesluit opgelegd, maar er was aanvankelijk geen inreisverbod omdat andere landen al een dergelijk verbod hadden opgelegd. Eiser is op 27 september 2023 door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, wegens belediging, belaging en bedreiging. De rechtbank heeft op 19 april 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren afwezig.
De minister van Asiel en Migratie heeft op basis van het gedrag van eiser, dat een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving vormt, een inreisverbod opgelegd. Eiser betwist dit en stelt dat er geen actuele bedreiging meer is, maar de rechtbank oordeelt dat de minister zijn besluit voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank wijst op de aangiftes van een medewerkster van het COA, die eiser beschuldigt van langdurige bedreiging en stalking. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser een ernstige bedreiging vormt en dat het inreisverbod gerechtvaardigd is.
Eiser heeft ook een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelt dat hij dit niet heeft onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.