ECLI:NL:RBDHA:2024:11595

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
NL24.24826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en rechtsgeldigheid verlenging beslistermijn

In deze uitspraak beslist de rechtbank Den Haag op het beroep van eiser, die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag van 28 juni 2023. Eiser heeft de minister in gebreke gesteld op 30 mei 2024, maar er is nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 de minister binnen zes maanden op de aanvraag moet beslissen. De minister heeft geprobeerd de beslistermijn te verlengen met negen maanden op basis van WBV 2023/3, maar de rechtbank heeft eerder geoordeeld dat deze verlenging niet rechtsgeldig is. Hierdoor is de rechtbank van mening dat de minister in gebreke is gebleven en dat het beroep gegrond is.

De rechtbank bepaalt dat de minister binnen zestien weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag. Tevens wordt er een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 875,- toegewezen, omdat de zaak als gemiddeld wordt aangemerkt. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister de termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen, en de dwangsom en proceskostenvergoeding worden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24826

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat volgens hem verweerder niet op tijd op de asielaanvraag van 28 juni 2023 heeft beslist.
1.1
Eiser heeft toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om een behandeling van het beroep op zitting achterwege te laten. Omdat verweerder niet heeft gereageerd binnen de daarvoor door de rechtbank gegeven termijn houdt de rechtbank het ervoor dat verweerder toestemming heeft gegeven als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb om een behandeling van het beroep op zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep gegrond?
3. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend op 28 juni 2023. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld op 30 mei 2024 en verweerder in de gelegenheid gesteld binnen twee weken alsnog een besluit te nemen op zijn asielaanvraag.
3.1
In artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is bepaald dat verweerder binnen zes maanden op de asielaanvraag van eiser moet hebben beslist. Verweerder heeft de beslistermijn met toepassing van Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2023/3 met negen maanden willen verlengen. In de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 maart 2024 [2] heeft de meervoudige kamer echter geoordeeld dat verweerder de beslistermijn met toepassing van WBV 2023/3 niet rechtsgeldig kon verlengen. Dat betekent dat verweerder op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw binnen zes maanden een besluit had moeten nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat niet heeft gedaan, dat sprake is van een geldige ingebrekestelling en dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is gegrond.
Welke beslistermijn wordt opgelegd?
4. In de uitspraak van 8 juli 2020 [3] heeft de Afdeling [4] geoordeeld dat in asielzaken de rechter er rekening mee houdt dat de staatssecretaris aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld en dus geen onnodig lange nadere termijn stelt en in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht neemt. Voorts heeft de Afdeling geoordeeld dat bij bepaling van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. Kortom, de rechter stelt de nadere termijn zodanig dat deze in redelijkheid niet onnodig lang en ook niet onrealistisch kort is.
4.1
In lijn met wat de Afdeling in de uitspraak van 8 juli 2020 heeft overwogen acht de rechtbank een termijn van zestien weken niet onredelijk lang of onrealistisch kort, omdat het nader gehoor nog moet plaatsvinden en die termijn binnen genoemde bovengrens blijft. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Wordt er een dwangsom opgelegd?
5. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet [5] bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 (over de bestuurlijke dwangsom), afdeling 8.2.4a (waarin artikel 8:55d staat) en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb (over de rechterlijke dwangsom) niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd.
5.1
In zijn uitspraak van 30 november 2022 [6] heeft de Afdeling geoordeeld dat het uitsluiten van de mogelijkheid een rechterlijke dwangsom op te leggen, in strijd is met artikel 47 van het EU Handvest. Artikel 1 van de Tijdelijke wet is op dit punt daarom onverbindend. Dit betekent het volgende. Als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de rechtbank binnen welke termijn verweerder alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank verbindt aan de uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
5.2
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, verweerder de onder 4.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 5.2 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank verzocht een wegingsfactor van 2, dan wel 1,5 dan wel 1 toe te passen voor de proceskostenvergoeding. Als reden wordt gegeven dat de zaak juridisch complex is en dat het belang voor eiser groot is. Deze factoren bepalen het gewicht van de zaak. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser in deze zaak een uitgebreid beroepschrift heeft ingediend, waarin de rechtsgeldigheid van WBV 2023/3 is betwist. De gemachtigde heeft er terecht op gewezen dat de Afdeling prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie over de rechtmatigheid van het verlengen van de beslistermijn in asielzaken van zes naar vijftien maanden. Gebruikelijk is om de zaak als licht aan te merken in beroepen die gaan over het niet tijdig beslissen door verweerder. De rechtbank ziet op basis van het beroepschrift aanleiding om in dit geval de zaak aan te merken als gemiddeld en dus wegingsfactor 1 toe te passen. Deze vergoeding bedraagt € 875,- omdat de gemachtigde van eiser alleen een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op eisers asielaanvraag;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. Rovers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als partijen het niet eens zijn met de uitspraak, kunnen zij een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
5.Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND