ECLI:NL:RBDHA:2024:11828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
NL24.29675
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende terugkeerbesluit en inreisverbod

Op 30 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar heeft ontvangen, een voorlopige voorziening heeft verzocht om zijn uitzetting naar Kosovo te voorkomen. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij rechtmatig verblijf heeft in Italië, hetgeen zijn beroep geen redelijke kans van slagen geeft. De belangen van de minister van Asiel en Migratie wegen zwaarder dan die van verzoeker, die momenteel een gevangenisstraf uitzit wegens het overleggen van een valse identiteitskaart. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, maar het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, in aanwezigheid van griffier mr. J.A. Hessels, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29675

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker,V-nummer: [nummer],

(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2024 is een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd aan verzoeker. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit en het opgelegde inreisverbod (zaaknummer NL24.28020).
De minister is voornemens om verzoeker op 1 augustus 2024 om 11:20 uur uit te zetten naar Pristina, Kosovo. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting en daarbij de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat hij niet uitgezet zal worden naar Kosovo.
De gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de minister hebben hun standpunt schriftelijk naar voren gebracht. In verband met het spoedeisende karakter van dit verzoek om een voorlopige voorziening heeft een openbare behandeling van het verzoek niet plaatsgevonden. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Conclusie
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond.
Vrijstelling griffierecht
Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Verzoeker hoeft dus geen griffierecht te betalen.
Heeft verzoeker de juiste rechtsingang gekozen?
3. Het verzoek om een voorlopige voorziening is aangeduid als een verzoek hangende bezwaar tegen een feitelijke handeling zoals bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingewet 2000 (Vw). Deze weg staat evenwel niet open omdat de beroepen tegen de bestreden besluiten nog aanhangig zijn, zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 februari 2013. [2] Het verzoek zal daarom worden opgevat als een verzoek hangende het beroep tegen het bestreden besluit. De voorzieningenrechter is bevoegd daarvan kennis te nemen. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat dit betekent dat de rechtbank het ingediende verzoek om voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen de beslissing van de uitzettingshandeling van DT&V niet zal registreren en daar dus ook geen uitspraak op doet.
Spoedeisendheid
4. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, gelet op de op korte termijn geplande uitzetting.
Inhoudelijke beoordeling
5. Verzoeker voert aan dat hij rechtmatig verblijf heeft in Italië. Daarom had volgens hem geen terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd mogen worden. Dat heeft verzoeker ook in beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod aangevoerd. Gelet op zijn rechtmatige verblijf in Italië, stelt verzoeker zich op het standpunt dat hij een aanzegging had moeten krijgen tot terugkeer naar Italië in plaats van een terugkeerbesluit voor Kosovo. Ter onderbouwing wijst verzoeker op de kopieën van zijn Italiaanse verblijfsdocumenten.
5.1.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft het betoog van verzoeker geen redelijke kans van slagen. In het aanhangige beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod, speelt de vraag of de minister een terugkeerbesluit en inreisverbod op heeft kunnen leggen nu verzoeker stelt rechtmatig verblijf te hebben in Italië. De minister heeft zich hierbij terecht op het standpunt gesteld dat het rechtmatige verblijf in Italië niet is onderbouwd door verzoeker. De kopieën van een verzekeringspas en belastingpas zijn daarvoor onvoldoende, omdat daar niet uit blijkt dat verzoeker rechtmatig verblijf heeft in Italië. Hoewel de minister antwoorden hieromtrent heeft proberen te verkrijgen bij de Italiaanse autoriteiten, ligt het op de weg van verzoeker om zijn gestelde rechtmatige verblijf met stukken te onderbouwen. Dat heeft hij echter niet gedaan. Hij heeft ook geen reden gegeven voor het ontbreken van andere onderbouwende stukken. Het beroep heeft daarom geen redelijke kans van slagen.
5.2.
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker om het beroep in Nederland af te wachten in dit geval niet opweegt tegen het belang van de minister bij een spoedige uitzetting. De voorzieningenrechter overweegt dat de minister hierbij heeft kunnen verwijzen naar de omstandigheid dat verzoeker momenteel een gevangenisstraf uitzit, omdat hij in 2019 een valse Italiaanse identiteitskaart heeft overgelegd. Uit het door de minister overgelegde proces-verbaal van het verhoor op 4 januari 2019 blijkt daarnaast dat verzoeker in 2018 ook al is uitgezet. Tijdens dat verhoor heeft verzoeker verklaard dat hij al 20 jaar zonder rechtmatig verblijf in Nederland verblijft. Er rust dan ook al geruime tijd een vertrekplicht op verzoeker, waaraan hij weigert te voldoen. Het belang van verzoeker om zijn beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod in Nederland te mogen afwachten, weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder deze omstandigheden niet zwaarder dan het belang van de minister om verzoeker uit te zetten. Bovendien kan verzoeker vanuit Kosovo verzoeken tot opheffing van het inreisverbod, mocht hij later alsnog bewijs hebben van zijn rechtmatige verblijf in Italië of een andere lidstaat.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.