ECLI:NL:RBDHA:2024:11846

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
NL24.24686 en NL24.25637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen met het bestreden besluit van 14 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Portugal verantwoordelijk zou zijn voor de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 2 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar de gemachtigde van eisers zich had afgemeld. Het onderzoek ter zitting werd aangehouden om de minister de gelegenheid te geven een toezegging op schrift te stellen en om eisers de kans te geven te reageren op het standpunt van de minister over het procesbelang.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat de minister de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek verkeerd heeft toegepast. Eisers hadden op 21 oktober 2023 internationale bescherming aangevraagd, maar de minister had 6 november 2023 als datum gehanteerd. Hierdoor was de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek overschreden. De rechtbank oordeelt dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers, ondanks dat de minister had aangegeven dat eisers met onbekende bestemming waren vertrokken.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht en draagt de minister op om de asielaanvragen van eisers in behandeling te nemen zodra zij zich melden. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening en de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming door de overheid.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.24686 en NL24.25637

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] ,V-nummer: [V-nummer 1] , mede namens de minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], V-nummer: [V-nummer 2] , en
[minderjarige 2], V-nummer: [V-nummer 3] , gezamenlijk: eisers, (gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met het bestreden besluit van 14 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Portugal verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. De gemachtigde van eisers heeft zich afgemeld voor de zitting.
1.2.
Het onderzoek ter zitting is aangehouden. Enerzijds om de minister de gelegenheid te bieden een op zitting gedane toezegging op te schrijven en deze brief toe te voegen aan het dossier. Anderzijds om de gemachtigde van eisers de gelegenheid te bieden om te reageren op het standpunt van verweerder omtrent het procesbelang. Na hun reacties op 2 respectievelijk 5 juli 2024 is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de besluiten
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staan in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Portugal een verzoek om terugname gedaan. Portugal heeft dit verzoek aanvaard.

Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvragen?

5. Eisers betogen dat de termijn voor het indienen van een verzoek om terugname is overschreden. De minister heeft de termijn van drie maanden, als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening, verkeerd toegepast. Eisers hebben namelijk niet op 6 november 2023 om internationale bescherming gevraagd, maar reeds op 21 oktober 2023. Nu het terugnameverzoek is ingediend op 1 februari 2024, is dit verzoek te laat ingediend en is Nederland volgens eisers verantwoordelijk voor de behandeling van hun asielaanvragen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens de tijdens de beroepsprocedure door de minister geüploade loopbrief is 21 oktober 2023 de datum waarop eisers internationale bescherming hebben aangevraagd. Dit had de minister eerder kunnen onderkennen, omdat eisers tijdens beide aanmeldgehoren hebben aangegeven dat zij op deze datum om internationale bescherming hebben gevraagd. Eisers hebben verweerder ook in de zienswijze en in het beroepschrift op deze datum gewezen. Omdat geen sprake is van een eurodac-treffer is de termijn van drie maanden voor het indienen van een terugnameverzoek, zoals bedoelt in artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening, verstreken na 21 januari 2024. Desondanks heeft de minister, in zowel het voornemen als het bestreden besluit, 6 november 2023 gehanteerd als datum waarop de asielaanvragen zijn gedaan. In de besluitvorming is dus niet uitgegaan van de juiste gegevens, wat zou betekenen dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Echter, de volgende situatie doet zich voor, die eerst bespreking behoeft.

MOB-melding

7. De minister heeft per brief van 1 juli 2024 medegedeeld dat eisers per 29 juni 2024 met onbekende bestemming zijn vertrokken. Eisers hebben hierdoor volgens het primaire standpunt van de minister geen procesbelang meer bij de beoordeling van hun beroep. De gemachtigde van eisers heeft in reactie op deze brief voorafgaand aan de zitting laten weten dat zij getracht heeft eisers telefonisch te bereiken, maar geen gehoor heeft gekregen. De telefoon lijkt uitgeschakeld te zijn. Om deze reden is de gemachtigde van eisers niet op zitting verschenen.
8. De gemachtigde van de minister is desgevraagd wel ter zitting verschenen om de daags voor de zitting op verzoek van de rechtbank geüploade loopbrief en de gevolgen daarvan te bespreken. De gemachtigde van de minister is tijdens de zitting bij het primaire standpunt gebleven dat het procesbelang van eisers bij dit beroep ontbreekt, maar ze heeft daarbij aangegeven in een interne notitie op te nemen dat geadviseerd wordt om op het moment dat eisers zich weer melden, zij (gelet op de loopbrief) dienen te worden
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
opgenomen in de nationale asielprocedure omdat Nederland verantwoordelijk is geworden voor hun procedure. Dit is na het aanhouden van de zaak op de zitting per brief van 2 juli 2024 bevestigd door de minister.
9. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting verder aangegeven voor deze route te kiezen, omdat op het moment dat het bestreden besluit wordt vernietigd de minister een nieuw besluit zal moeten nemen, waarbij geldt dat de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld omdat eisers met onbekende bestemming zijn vertrokken.
10. Na de zitting heeft de rechtbank de gemachtigde van de minister (ook) gevraagd om een standpunt in te nemen over het procesbelang van eisers, mede met het oog op de recente Afdelingsjurisprudentie2, de loopbrief en de brief van de minister van 2 juli 2024.
11. De gemachtigde heeft bij brief van 5 juli 2024 laten weten dat eisers niet meer op de noodopvanglocatie verblijven waar zij voorheen hebben verbleven en dat hun huidige verblijfplaats haar onbekend is. Daarnaast heeft zij aangegeven dat sprake is van een relevant feit, als in rechtsoverweging 2.7 van de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak. De minister heeft namelijk de overdrachtstermijn bij brief van 3 juli 2024 verlengd, welke brief is meegestuurd door de gemachtigde van eisers.
12. In het kader van de beoordeling van het procesbelang acht de rechtbank het aannemelijk dat eisers als gevolg van de onjuiste beslissing met onbekende bestemming zijn vertrokken. Het ligt voor de hand dat zij gevreesd hebben te worden overdragen aan Portugal. Uit de aanmeldgehoren blijkt dat zij dat niet wilden. De rechtbank is gelet op de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden van deze zaak daarom van oordeel dat eisers nog steeds procesbelang hebben, ondanks dat er momenteel sinds de MOB-melding geen contact is geweest met hun gemachtigde. Dit oordeel is mede ingegeven door het feit dat het niet-ontvankelijk verklaren van eisers als gevolg van de MOB-melding in dit beroep ertoe zal leiden dat het bestreden besluit blijft bestaan. Ondanks de brief van de minister van 2 juli 2024, met daarin de bevestiging van de verantwoordelijkheid van Nederland, ziet de rechtbank in dat geval voor zich dat er beslissingen kunnen worden genomen die negatieve gevolgen kunnen hebben voor eisers. Eisers kunnen - als gevolg van interne miscommunicatie - alsnog over worden gedragen aan Portugal. De rechtbank durft er in dit specifieke geval niet op te vertrouwen dat alle afdelingen van het ministerie (tijdig) kennis kunnen nemen van de interne notitie met daarin het advies van de minister. In de onderhavige procedure is immers ook laat acht geslagen op de loopbrief. Daarnaast staat vast dat op 3 juli 2024, dus na de toezegging van de minister om eisers op te nemen in de nationale procedure als ze zich melden, de overdrachtstermijn van eisers is verlengd. Omdat eisers belang hebben bij deze procedure zijn zij ontvankelijk in hun beroep.

Nederland verantwoordelijk

13. Nu de verantwoordelijkheid van Nederland voor het in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers per 22 januari 2024 onbetwist vaststaat, zijn zowel het voornemen als het bestreden besluit onjuist. De beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid.

Conclusie en gevolgen

14. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank draagt de minister op om op grond van artikel 8:72, vierde lid van de Awb, de toezegging om de asielaanvragen van eisers in behandeling te nemen zodra zij zich melden te handhaven zolang de termijn om te beslissen op de asielaanvragen van eisers niet is verstreken.
15. Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers een vergoeding van de proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In het beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedrag dan in totaal € 875,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het besluit van 14 juni 2024;
  • draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen conform de toezegging van 2 juli 2024 op het moment dat eisers zich melden, met inachtneming van rechtsoverweging 13 deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.