ECLI:NL:RBDHA:2024:1185
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de asielaanvraag en verantwoordelijkheidscriteria onder de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. Eiser, die via Spanje de EU was binnengekomen, betoogde dat Duitsland ten onrechte als verantwoordelijke lidstaat was aangemerkt en dat zijn verblijf in Spanje niet in het besluit was betrokken.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Dit is gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank bevestigt dat Duitsland het claimverzoek heeft aanvaard en dat er een rechtsgeldig claimakkoord tot stand is gekomen. Eiser had eerder in Duitsland een asielaanvraag ingediend, wat de verantwoordelijkheid van Duitsland bevestigt.
De rechtbank wijst de argumenten van eiser af dat de staatssecretaris de stukken over zijn verblijf in Spanje niet had moeten negeren. Hoewel de rechtbank erkent dat de staatssecretaris de onvertaalde stukken niet in de besluitvorming heeft betrokken, concludeert zij dat dit geen reden is om het beroep gegrond te verklaren. De rechtbank past artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht toe, wat betekent dat het gebrek in de motivering wordt gepasseerd. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser.