ECLI:NL:RBDHA:2024:11882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
NL24.20141 en NL24.20142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser uit Irak niet-ontvankelijk verklaard, ondanks persoonlijke omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1969 en van Syrische nationaliteit, had op 24 februari 2023 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 3 mei 2024 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat Irak voor eiser een veilig derde land is, ondanks zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser had eerder in 2016 asiel gekregen, maar keerde terug naar de Koerdische Autonome Regio (KAR) in Irak, waar hij toegang had tot medische zorg en andere voorzieningen. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat de niet-ontvankelijkheid van zijn aanvraag onredelijk of onevenredig is. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De rechtbank benadrukt dat de bewijslast voor de veiligheid van Irak als derde land bij de verweerder ligt, en dat de rechtbank terughoudend toetst of de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard kon worden. De rechtbank stelt vast dat eiser in de KAR zonder problemen heeft verbleven en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet opnieuw toegang kan krijgen tot Irak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.20141 (beroep)
NL24.20142 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 24 februari 2023 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 3 mei 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Eiser verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 6 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk kunnen verklaren. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3. Eiser is geboren op [datum] 1969 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser heeft op 14 oktober 2015 een asielaanvraag ingediend en verweerder heeft de aanvraag op 1 maart 2016 ingewilligd. Eiser heeft nareis aangevraagd voor zijn gezinsleden en die aanvraag is afgewezen, onder andere omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Eiser verklaart dat hij is teruggekeerd naar Irak omdat hij ernstige heimwee en depressieve klachten had en naar eigen zeggen nog maar 30 kg woog. Eiser was bang dat hij zou komen te overlijden. Eiser is met hulp van zijn neven teruggegaan naar Duhok, Noord-Irak en heeft bij zijn gezin in het vluchtelingenkamp Domiz verbleven. Verweerder heeft, na een voornemen van 30 november 2022, op 18 januari 2023 eisers verblijfsvergunning ingetrokken.
3.1
De Nederlandse vertegenwoordiging heeft aan eiser (ook) op 18 januari 2023 een laissez-passez afgegeven. Eiser is op 15 februari 2023 Nederland opnieuw ingereisd en heeft op de voorliggende aanvraag ingediend.
Het bestreden besluit
4. Verweerder verklaart de aanvraag niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet (Vw) en artikel 3.106a, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit (Vb), omdat Irak voor eiser een veilig derde land is. In zijn algemeenheid is Irak geen veilig derde land, maar omdat eiser voldoet aan de cumulatieve voorwaarden van IB 2021/8 en IB 2021/54, die zijn gebaseerd op paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) is Irak dat wel voor eiser. Verweerder meent ten eerste dat eiser een band heeft met Irak omdat zijn vrouw, vier kinderen, zijn moeder en zijn broer in de Koerdische Autonome Regio (KAR) in Noord-Irak wonen. Ook had eiser een verblijfsvergunning voor de KAR die telkens kon worden verlengd. Niet is gebleken dat eiser niet opnieuw een verblijfsvergunning kan krijgen.
Verweerder meent ten tweede dat eiser toegang zal verkrijgen tot Irak. Eiser is in 2016 op legale manier Irak ingereisd en vervolgens zonder problemen in 2023 weer uitgereisd.
Verweerder meent ten derde dat Irak het non-refoulementbeginsel respecteert en dat eiser niet geconfronteerd zal worden met vervolging of ernstige schade.
Verweerder meent ten vierde dat eiser in Irak opnieuw een verzoek om internationale bescherming kan indienen, omdat eiser eerder internationale bescherming heeft gehad en ook familieleden heeft die daar verblijven.
Verweerder meent tenslotte dat eiser en zijn familie aanspraak kunnen maken op basisvoorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen in Irak. Eiser heeft daar 7 jaar rechtmatig verbleven en is in staat geweest om zijn familie te onderhouden terwijl hij ook in Nederland had kunnen verblijven.
4.1
Verweerder concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Irak voor hem geen veilig land van herkomst is. Verweerder legt eiser op grond van artikel 62, eerste lid van de Vw een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 4 weken op.
Het oordeel van de rechtbank
Heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk kunnen verklaren omdat Irak voor eiser een veilig derde land is?
5. De rechtbank constateert dat eiser niet in beroep is gegaan tegen de intrekking van zijn asielvergunning. In dit beroep beoordeelt de rechtbank of verweerder eisers nieuwe asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren omdat Irak voor eiser een veilig derde land is.
6. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat Irak in zijn algemeenheid geen veilig derde land is gelet op de algemene humanitaire situatie en het grote aantal ontheemden in het land en omdat er onvoldoende waarborgen zijn voor wat betreft de omstandigheden waaronder asielzoekers en vluchtelingen opgevangen worden en hun toegang tot basisvoorzieningen in de praktijk [1] Verweerder stelt zich ondanks dit uitgangspunt op het standpunt dat Irak voor eiser wel een veilig derde land is . Eiser heeft bestreden dat Irak voor hem een veilig derde land is.
6.1
De bewijslast dat een land een veilig derde land is als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onder c, Vw, ligt bij verweerder. De rechtbank toetst vol of aannemelijk is dat Irak voor eiser een veilig derde land is. Of verweerder van zijn bevoegdheid om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, gebruik heeft kunnen maken, toetst de rechtbank terughoudend. Verder geldt dat verweerder, zoals ook volgt uit artikel 38, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Procedurerichtlijn, verplicht is aan de hand van algemene informatie over de algemene situatie in een land te onderzoeken en te beoordelen of een vreemdeling in een derde land volgens de in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 vermelde beginselen wordt behandeld (ECLI:NL:RVS:2017:3378). Daarbij kan verweerder de door de vreemdeling afgelegde verklaringen over zijn specifieke situatie betrekken (vergelijk ECLI:NL:RVS:2017:3379). Als verweerder aan de hand van zorgvuldig onderzoek deugdelijk heeft gemotiveerd dat een vreemdeling in het derde land volgens de hiervoor bedoelde beginselen wordt behandeld, kan hij dit slechts tegenwerpen indien die vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor die vreemdeling redelijk zou zijn daar naartoe te gaan (ECLI:NL:RVS:2017:3379 en ECLI:NL:RVS:2021:122). Ook moet verweerder aannemelijk maken dat een vreemdeling wordt toegelaten tot het land. Hiertoe dient hij redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Vervolgens is het aan een vreemdeling om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot het land, in zijn geval niet aanwezig zijn.
6.2
Verweerder heeft, zo blijkt uit het dossier, zijn standpunt dat Irak een veilig derde land is voor eiser gebaseerd op informatie opgenomen in het Informatiebericht 2021/54 over de beoordeling van Irak en de bijbehorende ‘factsheet’ van 17 februari 2021 van TOELT. Daarnaast heeft hij de door eiser afgelegde verklaringen over zijn individuele omstandigheden in verband met zijn verblijf in de KAR betrokken. Dit blijkt uit het voornemen en het besluit. Vast staat verder dat eiser in de periode 2016 tot 2023 in de KAR verbleef. Dat is een aanzienlijk lange tijd. Eiser heeft verklaard in de KAR te hebben verbleven zonder problemen met de autoriteiten of andere problemen. Dat betekent dat hij gedurende lange tijd in relatieve veiligheid in de KAR heeft kunnen verblijven. Dat leidt op zich tot de conclusie dat aannemelijk is dat Irak voor eiser een veilig derde land is. Uit de verklaringen van eiser blijkt verder dat hij daar verbleef met gebruikmaking van diverse voorzieningen. In dit verband heeft eiser wel gesteld dat de leefomstandigheden slecht waren. Dat op zich duidt echter, zoals verweerder terecht heeft gesteld, niet op verdragsgerelateerde problemen of problemen die raken aan ernstige schade.
7. Eiser voert aan dat hij is teruggekeerd naar Irak omdat hij ernstig ziek was en dacht te gaan sterven. Verweerder kan eiser niet verwijten dat hij niet heeft geprobeerd om eerder terug te keren naar Nederland, omdat hij ernstige psychische klachten had en zeer depressief was. Eiser heeft ter zitting verklaard er van uit te zijn gegaan dat zijn Nederlandse verblijfsvergunning was verlopen na vijf jaar en dat dat de reden was dat hij in KAR is gebleven.
7.1
Verweerder heeft in dit kader terecht gesteld dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt hoe zijn fragiele medische situatie zou kunnen leiden tot de conclusie dat de KAR niet veilig is voor hem. Verweerder heeft hierbij terecht betrokken dat eiser heeft verklaard dat hij de afgelopen 7 jaar in de KAR medische behandeling heeft gekregen en dat het aannemelijk is dat eiser bij terugkeer opnieuw medische zorg zal kunnen ontvangen. Verder doet de omstandigheid dat eiser meende dat zijn Nederlandse verblijfsvergunning was verlopen niet af aan zijn lange verblijf in de KAR. Daarnaast geldt dat als wordt gevolgd dat eiser meende dat de vergunning in 2021 was verlopen, hij ook heeft verklaard dat het na het eerste jaar of de eerste paar jaren in de KAR beter met hem ging. Dat betekent dat eiser is gebleven terwijl hij al in een betere gezondheidstoestand verkeerde en meende over een nog geldige verblijfsvergunning in Nederland te beschikken.
8. Eiser voert verder aan dat hij pas na vijf jaar een verblijfsrecht in de KAR heeft gekregen. Dit is een onzekere factor die een negatieve invloed heeft op zijn psychische gesteldheid. Eiser voert op zitting aan dat zijn verblijfsvergunning bij het verlaten van de KAR niet langer geldig is en dat hij daarom niet zonder visum Irak in kan reizen.
8.1
De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser een verblijfsvergunning in de KAR heeft gehad en dat hij deze opnieuw kan aanvragen met als doel om bij zijn familieleden te verblijven. Eiser heeft dit niet betwist. De stelling van eiser dat hij mogelijk lang zal moeten wachten op afgifte van de verblijfsvergunning en dat deze onzekerheid negatieve gevolgen voor zijn gezondheid zal hebben, doet niet af aan de voor eiser beschikbare medische zorg. Verweerder heeft ten aanzien van de beschermingsmogelijkheden in de KAR ook erop gewezen dat Irak partij is bij het Antifolterverdrag en het VN-verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Hoewel Irak geen partij is bij het Vluchtelingenverdrag, heeft verweerder geconcludeerd dat in de KAR bescherming tegen refoulement mogelijk is, nu de autoriteiten zich verplicht hebben om artikel 3 van het Antifolterverdrag na te leven en niet is gebleken dat de autoriteiten van de KAR zich schuldig maken aan schendingen van het refoulement-beginsel. Eiser heeft dit niet bestreden. Uit de verklaringen van eiser blijkt voorts dat Irak zich ook ten aanzien van eiser gehouden heeft aan het beginsel van non-refoulement.
8.2
Voor zover eiser stelt dat hij niet zonder visum naar Irak zal kunnen reizen, begrijpt de rechtbank dat eiser meent dat niet aannemelijk is dat hij toegang heeft tot Irak. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op zitting kunnen volstaan met de mededeling dat de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) verantwoordelijk is voor de feitelijke overdracht en de eventuele onmogelijkheid daarvan dan pas aan de orde komt. Gezien de eerdere in- en uitreis van Irak door eiser kan in beginsel van toegang worden uitgegaan. Het is dan aan eiser om het tegendeel te onderbouwen en daarin is hij niet geslaagd met de enkele stelling dat hij geen visum kan krijgen.
9. Eiser voert vervolgens aan dat hij niet in staat is om in Irak te gaan werken. Eiser is een man op leeftijd is en is na 100 meter lopen al uitgeput. Eiser voert ter zitting aan dat hij veel last heeft van stof in zijn longen. Ook heeft eiser medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat eiser ook nu psychische problemen heeft, zoals heimwee, depressie en slapeloosheid. Eiser verwijst verder naar een UNHCR [2] -rapport van januari 2024 [3] , waaruit blijkt dat vluchtelingen in Irak moeite hebben om toegang te krijgen tot basisvoorzieningen en werk en dat het waarschijnlijk is dat zij arm zullen zijn, zonder voedsel en afhankelijk van humanitaire fulp met een risico op blootstelling aan geweld, misbruik en uitbuiting. Het MediFirst rapport zegt niets over eisers daadwerkelijke fysieke en psychische klachten en is niet toereikend om vast te stellen of eiser terug kan keren naar Irak. Eiser voert verder aan dat hij in Irak met zeven familieleden in een huisje van 25 vierkante meter onder zeer moeilijke omstandigheden heeft geleefd. Als gevolg van een brand in dat huisje is de situatie nog problematischer worden. De leefomstandigheden in het vluchtelingenkamp zijn slecht en erg ongezond. Verweerder had meer onderzoek moeten doen naar de persoonlijke omstandigheden van eiser.
9.1
De rechtbank overweegt dat eiser niet met succes kan aanvoeren dat hij geen toegang kan krijgen tot voorzieningen in Irak, terwijl hij verklaart wel toegang gehad te hebben tot bijvoorbeeld medische zorg en andere basisvoorzieningen. Eiser heeft verder verklaard dat hij naar Nederland is teruggekeerd vanwege slechte economische omstandigheden in KAR en omdat hij dakloos zou zijn geworden. Dit is echter naar het oordeel van de rechtbankgeen reden om eiser Irak niet als veilig derde land tegen te werpen. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser heeft verklaard in KAR in een vluchtelingenkamp te hebben gewoond en dat uit Informatiebericht 2021/54 blijkt dat Syriërs die in KAR buiten de kampen in leegstaande huizen van Iraakse ontheemden wonen, grote problemen ondervonden met het vinden van huisvesting zodra de ontheemden weer terugkeerden. In het geval van eiser doet dat probleem zich niet voor. De stelling van eiser over de brand van zijn huis is niet onderbouwd, terwijl ter zitting is verklaard dat de familie er nog steeds woont. De rechtbank constateert verder dat verweerder eiser volgt in zijn stelling dat een MediFirst onderzoek niet toereikend is om vast te stellen of eiser terug kan keren naar Irak. Niet gebleken is echter dat eiser op dit moment een medische behandeling nodig heeft. Daarbij komt dat hij, zoals verweerder terecht heeft gesteld, daartoe een aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw kan indienen.
10. De rechtbank begrijpt dat eiser ook stelt dat verweerder in redelijkheid niet gebruik heeft kunnen maken van de aan hem toekomende bevoegdheid om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Dit gezien zijn individuele omstandigheden. Ook dat standpunt faalt. Dit geldt ook voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat dit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
10.1
De omstandigheden over de redenen van eiser om naar Irak te vertrekken in 2016, het vervallen zijn van zijn verblijfsvergunning in de KAR, de mogelijke problemen met het verkrijgen van een visum voor Irak, zijn huidige medische toestand en leefomstandigheden in Irak, zijn alle door verweerder meegewogen bij de beslissing om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Ze maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat het onjuist is dat verweerder gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. Ze lijken weliswaar bijzonder, in de zin dat zij niet veel voorkomen. Echter, onvoldoende is onderbouwd dat ze ertoe leiden dat het onredelijk of onevenredig is de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Daarbij verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen. Ook wijst de rechtbank op de aanvullende toelichting ter zitting van verweerder, dat vóór het besluit op beleidsniveau over de zaak is overlegd en dat het niet de bedoeling is dat vluchtelingen na verleend krijgen van een asielstatus ervoor kiezen te vertrekken om na enige tijd weer terug te keren. Het is niet onredelijk dat verweerder ook met dat belang rekening houdt.
11. De beroepsgrond slaagt gezien het voorgaande niet.
Heeft verweerder ambtshalve moeten toetsen aan artikel 64 van de Vw?
12. Eiser voert aan dat verweerder de aanvraag van eiser ambtshalve had moeten toetsen aan artikel 64 van de Vw.
12.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiser niet ambtshalve aan artikel 64 van de Vw hoeven toetsen. In artikel 6.1e, eerste lid van het Vb staat dat verweerder ambtshalve toetst aan artikel 64 van de Vw indien hij een eerste aanvraag afwijst. Voorliggende aanvraag van eiser is echter een opvolgende aanvraag, zodat eiser niet aan deze voorwaarde voldoet. Daarnaast is in het tweede lid van artikel 6.1e van de Vb bepaald dat verweerder ook niet ambtshalve hoeft te toetsen indien een aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard. Ook daarom slaagt de beroepsgrond niet. Het staat eiser echter vrij om zelf een aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw aan te vragen.
12.2
De beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft verweerder eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken op kunnen leggen?
13. Eiser voert aan dat een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken te kort is vanwege zijn fysieke en psychische toestand.
13.1
Uitgangspunt is een vertrektermijn van vier weken. Uit artikel 62, derde lid van de Vw [4] volgt dat verweerder een vertrektermijn kan verlengen als eiser daarom vraagt. Eiser heeft dat niet gedaan. Eiser heeft niet onderbouwd waarom vier weken te kort voor hem zouden zijn. Voor zover eiser aanvoert dat hij vanwege medische omstandigheden niet binnen vier weken kan vertrekken, had eiser deze stelling met medische stukken moeten onderbouwen. Dat betekent dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen de vertrektermijn niet te verlengen.
13.2
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
14. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser de gevraagde vergunning niet krijgt.
15. Gezien deze uitspraak op het beroep, is er geen reden meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af.
16. Eiser krijgt in beide zaken geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Informatiebericht 2021/54, pagina 3.
2.United Nations High Commissioner for Refugees.
3.International Protection Considerations with Regards to People Fleeing Irak, pagina 197.
4.Zie verder artikel 6.3 Voorschrift Vreemdelingen en paragraaf A3/3.7 van de Vc.