ECLI:NL:RBDHA:2024:11887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
NL24.27477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensdetentie en rechtmatigheid van vrijheidsontnemende maatregel in asielprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2024, wordt de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel beoordeeld die aan eiser is opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft op 2 mei 2024 aan de grens van Nederland een asielaanvraag ingediend. Na afwijzing van deze aanvraag op 19 mei 2024, is hem op 20 juni 2024 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk afgedaan, waarbij partijen toestemming gaven voor deze procedure.

De rechtbank oordeelt dat de grensdetentie van eiser niet onevenredig belastend is, ondanks dat hij twee keer is verplaatst tussen detentiecentra. De rechtbank stelt vast dat de voorwaarden voor grensdetentie nog steeds zijn vervuld en dat het tijdsverloop in de asielprocedure niet leidt tot de conclusie dat de vrijheidsontneming langer duurt dan noodzakelijk. Eiser's argumenten over de onrechtmatigheid van de maatregel en de belastendheid van de detentie worden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeert dat de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig is opgelegd en wijst zowel het beroep als het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, in aanwezigheid van griffier mr. N.F. van der Gouw, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27477

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, juncto zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak schriftelijk af te doen. Op 12 juli 2024 en 19 juli 2024 heeft eiser de gronden van beroep ingediend. Op 19 juli 2024 heeft verweerder hierop gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 22 juli 2024.

Het oordeel van de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, juncto zesde lid, van de Vw, rechtmatig is. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Het beroep is ongegrond. Zij legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Welke feiten en omstandigheden betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
2. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2000. Op 2 mei 2024 heeft hij aan de grens van Nederland een asielaanvraag ingediend en is eiser een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw. Eisers asielaanvraag is in het besluit van 19 mei 2024 afgewezen en de rechtbank heeft het door eiser ingestelde beroep hiertegen ongegrond verklaard op 18 juni 2024 [1] . Op 20 juni 2024 is de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, derde lid, van de Vw opgeheven.
Mag de grensdetentie voortduren tijdens het hoger beroep in de asielprocedure?
3. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat de grensdetentie te lang voortduurt omdat zijn hoger beroep procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad (de Afdeling) van State nog loopt. Niet in geschil is dat eiser aan de grens asiel heeft aangevraagd. Grensdetentie is toegestaan als is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 8, derde lid, aanhef en onder c, van de Opvangrichtlijn [2] . Uit artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn volgt dat de bewaring zo kort mogelijk moet duren en slechts zolang als de in artikel 8, derde lid, van de Opvangrichtlijn genoemde redenen van toepassing zijn. De rechtbank is van oordeel dat aan deze voorwaarden nog steeds is voldaan. Uit rechtspraak [3] van de Afdeling volgt dat het grensbewakingsbelang in beginsel steeds het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel vergt, omdat een minder dwingende maatregel tot gevolg heeft dat toegang tot Nederland wordt verkregen. Dat het hoger beroep nog moet worden behandeld, is niet doorslaggevend. De rechtbank wijst op rechtspraak [4] van de Afdeling en oordeelt dat het tijdsverloop in de asielprocedure in dit geval niet leidt tot het oordeel dat de vrijheidsontneming langer duurt dan noodzakelijk. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de grensdetentie onevenredig belastend?
4. Verder volgt de rechtbank eiser niet in de stelling dat de grensdetentie onevenredig belastend voor hem is omdat hij tot twee keer toe vanuit het Justitieel Complex Schiphol naar Detentiecentrum Rotterdam is gebracht en vervolgens weer na één dag moest terugkeren. Van het grensbewakingsbelang kan worden afgeweken als blijkt dat de maatregel voor eiser onevenredig bezwarend is. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Verweerder heeft toegelicht dat op 20 juni 2024 de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, juncto zesde lid, van de Vw is opgelegd in het Detentiecentrum Rotterdam en vervolgens per 21 juni 2024 de plaats is gewijzigd naar Justitieel Complex Schiphol vanwege het feit dat er sinds 21 juni 2024 geen plaats meer is in Detentiecentrum Rotterdam. Daarom heeft verweerder ervoor gekozen om tot nader order bij het opleggen van een maatregel op grond van artikel 6, eerste lid en tweede lid, van de Vw deze ten uitvoer te leggen in het Justitieel Complex Schiphol. Per abuis is eiser op 22 juni 2024 weer naar Detentiecentrum Rotterdam gebracht en op 24 juni 2024 is eiser weer teruggekeerd naar het Justitieel Complex Schiphol, waar eiser sindsdien verblijft. Hoewel het begrijpelijk is dat eiser het als vervelend heeft ervaren dat hij tot twee keer toe is vervoerd naar een ander detentiecentrum, zien deze transfers op de plaats van tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel en niet op de rechtmatigheidsbeoordeling van de maatregel zelf. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [5] mag een bewaringsrechter niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan de bewaringsmaatregel. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat in het Reglement regime grenslogies een klachtenregeling is opgenomen, waaruit volgt dat eiser zich over de transfers kan beklagen bij de beklagcommissie. Eiser heeft verder niet met stukken onderbouwd dat hij detentieongeschikt is dan wel dat de in het detentiecentrum aanwezige medische voorzieningen voor hem niet toereikend zijn. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de vrijheidsontnemende maatregel om een andere reden onrechtmatig?
5. De rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig aan eiser is opgelegd.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
6.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.

Voetnoten

1.NL24.21346 en NL24.21347.
2.Richtlijn 2013/33/EU.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6799.
4.Zie de uitspraak van 28 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2639 en de uitspraak van 13 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3794, onder 5.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:4002.