ECLI:NL:RBDHA:2024:1193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
NL23.39945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 2 februari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 21 december 2023 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep samen met een andere zaak behandeld en concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft gehandeld door de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank stelt vast dat er een verzoek om terugname naar Kroatië is gedaan, dat door Kroatië is aanvaard, en dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Eiseres betoogt dat zij bij terugkeer naar Kroatië zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandelingen, en dat de staatssecretaris ten onrechte enkel naar het arrest Jawo verwijst zonder voldoende bewijs van fundamentele tekortkomingen in de asielprocedure in Kroatië te overleggen. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet verplicht was om de asielaanvraag van eiseres onverplicht in behandeling te nemen op basis van bijzondere individuele omstandigheden. Eiseres heeft niet aangetoond dat er sprake is van onevenredige hardheid bij de overdracht aan Kroatië. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39945

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep samen met zaaknummer NL23.39946 op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard. [2]
Mag de staatssecretaris voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Bij terugkeer naar Kroatië zal zij worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. De staatssecretaris verwijst onterecht enkel naar het arrest Jawo en concludeert dat eiseres er niet in is geslaagd om voldoende bewijs te leveren dat er sprake is van fundamentele tekortkomingen in de asiel- en opvangprocedure. Hiermee legt de staatssecretaris de bewijslast enkel bij eiseres. Daarnaast heeft eiseres zelf ervaren dat Kroatië de Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn niet (naar behoren) op haar heeft toegepast. Tijdens het afnemen van haar vingerafdrukken is een politieagent hardhandig met eiseres omgegaan. Zij kreeg geen eten en drinken toen zij hierom vroeg en werd na het afnemen van de vingerafdrukken naar een ruimte boven gebracht en vervolgens afgezet bij het spoor. Zij had evenmin toegang tot een tolk of de mogelijkheid tot klagen.
De staatssecretaris verwijst ten onrechte naar de Afdelingsuitspraak van 13 september 2023 [3] waaruit zou volgen dat naar aanleiding van nader onderzoek ten aanzien van Kroatië – ook voor Dublinclaimanten - kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft in haar uitspraak van 6 juni 2023 [4] geoordeeld dat het gedane onderzoek niet toereikend is en dat niet kan worden geconcludeerd dat elke Dublinclaimant bij terugkeer naar Kroatië is verzekerd van een behandeling conform het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. In de reactie van de Kroatische autoriteiten van 20 april 2023 en in de Afdelingsuitspraak van 13 september 2023 wordt niet ingegaan op de recente praktijk van het zeven-dagen-uitzettingsbevel waarover eiseres onder andere in het aanmeldgehoor heeft verklaard. De Kroatische autoriteiten geven aan de meeste vreemdelingen die het grondgebied betreden de zeven-dagen-papieren, dit betreffen terugkeerbesluiten. [5] Hiermee wordt hen bevolen de Europese Economische Ruimte te verlaten. De staatssecretaris is hier in het bestreden besluit niet op ingegaan. Dublinclaimanten krijgen sinds eind 2022 ook een dergelijk zeven-dagen uitzettingsbevel. [6] Eiseres betoogt dat zij zelf dit uitzettingsbevel ook heeft ontvangen, reeds daarom is het claimakkoord tot stand gekomen in strijd met de feitelijke gang van zaken in Kroatië. De Kroatische autoriteiten hebben met het claimakkoord enkel gegarandeerd dat zij eiseres terugnemen, maar niet dat haar verzoek om internationale bescherming in behandeling wordt genomen.
Toetsingskader
4.1.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in beginsel van uitgaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is daarom aan eiseres om het vermoeden dat Kroatië niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet aan de hand van objectieve aanknopingspunten te weerleggen. Als blijkt dat sprake is van structurele tekortkomingen dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest te vallen. [7]
Algemene situatie in Kroatië en Afdelingsuitspraken
4.2.
Uit de Afdelingsuitspraak van 13 april 2022 [8] , volgt dat er ten tijde van die uitspraak twijfel bestond of ten aanzien van Kroatië nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden uitgegaan. Die twijfel was gebaseerd op serieuze aanknopingspunten voor het risico op pushbacks bij Dublinclaimanten. De Afdeling oordeelde daarom dat de staatssecretaris gehouden was om nader onderzoek te verrichten naar de situatie van Dublinclaimanten bij terugkeer naar Kroatië. In de uitspraak van 13 september 2023 [9] heeft de Afdeling vervolgens geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië geen aanleiding (meer) vormen om te twijfelen of ten aanzien van Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit de uitspraak van 13 september 2023 volgt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat Dublinclaimanten als vreemdeling niet worden opgenomen in de nationale asielprocedure. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat Dublinclaimanten zelf te vrezen hebben voor pushbacks. Gelet op de uitspraak van 13 september 2023 kan de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië in beginsel (weer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. De staatssecretaris heeft dit uitgangspunt op de zitting (nogmaals) onderbouwd door te verwijzen naar de Afdelingsuitspraak van 2 januari 2024, waarin de Afdeling in lijn met de uitspraak van 13 september 2023 bevestigt dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [10] Reeds vanwege de Afdelingsuitspraak van 13 september 2023 slaagt het beroep van eiseres op de onder 4 genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 6 juni 2023 niet. De Afdeling heeft zich in haar oordeel van ná de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam namelijk uitgesproken over het door de staatssecretaris verrichte onderzoek.
Het is gelet op het bovenstaande aan eiseres om het tegendeel dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan aannemelijk te maken.
Pushbacks en bewijslast
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om van het oordeel van de Afdeling van 13 september 2023 af te wijken. In deze uitspraak heeft de Afdeling bij haar oordeel betrokken dat de toelichting van de Kroatische autoriteiten dat zij nooit asielzoekers hebben uitgezet zonder behandeling van de asielaanvraag niet strookt met hetgeen in de Afdelingsuitspraak van 13 april 2022 is overwogen. Hierin heeft de Afdeling echter geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de overige informatie die Kroatië over de uitzettingen van asielzoekers heeft verstrekt. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt hoe zij als Dublinclaimant te maken zou kunnen krijgen met pushbacks. Een Dublinclaimant keert namelijk via een andere juridische grondslag terug en wordt op basis van de Dublinverordening overgedragen. Gelet op de manier van overdragen en het contact tussen de autoriteiten over de overdracht is er bij Dublinclaimanten geen sprake van illegale grensoverschrijding, maar van een geregistreerde legale binnenkomst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet onderbouwd dat de Afdeling in haar uitspraak van 13 september 2023 ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de tekortkomingen in Kroatië niet zien op Dublinclaimanten. Het enkel verwijzen naar openbare bronnen zonder nadere motivering is hiertoe onvoldoende onderbouwing. [11]
Ook is niet gebleken dat op voorhand de bewijslast of de onderzoeksplicht naar de genoemde omstandigheden in de ontvangende lidstaat bij de autoriteiten van de overdragende lidstaat ligt. Er moet sprake zijn van concrete aanwijzingen of indicaties in Kroatië om aanleiding te zien voor een dergelijk onderzoek.
Zeven-dagen-papier, dreigende uitzetting en claimakkoord
4.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het claimakkoord in strijd is met de feitelijke gang van zaken in Kroatië omdat aan haar een zeven-dagen-uitzettingsbevel (terugkeerbesluit) is uitgereikt. Dit betoog kan alleen al niet slagen omdat eiseres een dergelijk document niet heeft overlegd. Eisers heeft ter onderbouwing dat deze documenten (terugkeerbesluiten) door Kroatië worden uitgereikt, verwezen naar een rapport van het Border Violence Monitoring Network (BVMN). [12] De rechtbank sluit niet uit dat een dergelijk stuk door de Kroatische autoriteiten wordt afgegeven, maar bevestigt dit (in de situatie van eiseres) evenmin. Nu eiseres geen document heeft overlegd om haar betoog te onderbouwen kan de rechtbank niet toetsen wat dit zeven-dagen-uitzettingsbevel precies inhoudt en of daaruit daadwerkelijk volgt dat eiseres een bevel tot uitzetting heeft gehad.
De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn van toepassing zijn op de Kroatische asielprocedure en de toegang daartoe. In het geval dat eiseres van mening is dat Kroatië handelt in strijd met deze richtlijnen of in het geval van zich voordoende problemen, ligt het op haar weg om een klacht bij de (hogere) autoriteiten in Kroatië in te dienen. De rechtbank benadrukt dat ook in het geval dat aan eiseres wel een terugkeerbesluit in Kroatië is uitgereikt dit niet betekent dat Kroatië niet voldoet aan de internationale verplichtingen. Dit staat namelijk los van de acceptatie van het claimverzoek op grond van artikel 20, vijfde lid van de Dublinverordening, waarin Kroatië instemt met de terugname van eiseres ‘om door te gaan met het bepalen van de verantwoordelijkheid’. Uit de bewoordingen van dit artikel volgt dat een claimakkoord dat gebaseerd is op het vijfde lid van artikel 20 van de Dublinverordening ziet op de situatie waarin een vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend in een lidstaat en de lidstaat heeft verlaten gedurende het proces van het onderzoek naar de vraag of mogelijk een andere lidstaat verantwoordelijk is. [13]
Op grond van dit artikel is Kroatië verplicht om eiseres terug te nemen om de procedure tot bepaling van die lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming af te ronden. Dat de verantwoordelijkheid van Kroatië voor de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiseres nog niet onherroepelijk vaststaat, doet niet af aan de rechtmatigheid van het claimakkoord/overdrachtsbesluit.
Ook keert eiseres terug via een andere juridische positie, namelijk niet via illegale inreis, maar als Dublinclaimant. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een andere situatie dan ten tijde van de Afdelingsuitspraak van 13 september 2023.
Persoonlijke ervaringen
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met haar verklaringen over wat zij heeft meegemaakt in Kroatië niet aannemelijk gemaakt dat er ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Evenmin is gebleken dat er sprake is van structurele problemen in de asielopvang in Kroatië. Eiseres heeft dit niet met objectieve landeninformatie onderbouwd. Bij zich voordoende problemen kan eiseres klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Er is niet gebleken dat deze mogelijkheid voor haar niet bestaat. Eiseres betoogt dat zij niet heeft geklaagd vanwege de taalbarrière en een gebrek aan informatie over de mogelijkheid van klagen. Zij heeft echter niet aangetoond dat zij een poging tot klagen heeft ondernomen of heeft getracht een klacht in te dienen. Indien eiseres hulp nodig heeft om te klagen, kan zij die hulp inroepen bij een derde. Niet is gebleken dat dit voor eiseres niet mogelijk was.
Conclusie
4.6.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris aanleiding moeten zien om de asielaanvraag van eiseres onverplicht in behandeling te nemen?
5. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris in haar bijzondere individuele omstandigheden ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om haar asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiseres voert hiertoe de omstandigheden en gebeurtenissen aan waarmee zij in Kroatië te maken heeft gehad. Zij moest Kroatië verlaten en is daarbij ook bedreigd. Deze onmenselijke behandeling van asielzoekers door de Kroatische autoriteiten wordt door ngo’s bevestigd. De staatssecretaris had hierin aanleiding moeten zien de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet ten onrechte geen aanleiding gezien om de aanvraag van eiseres met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken vanwege bijzondere individuele omstandigheden. De staatssecretaris maakt in ieder geval gebruik van deze bevoegdheid wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Met verwijzing naar haar oordeel onder 4.1 tot en met 4.6 concludeert de rechtbank dat hiervan geen sprake is en dat de staatssecretaris voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De omstandigheden in Kroatië die eiseres ter onderbouwing van haar betoog dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan zijn eveneens bij het oordeel betrokken.
De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft onderbouwd dat er in haar geval sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
3.ABRvS van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
4.Rb. Den Haag(zp. Amsterdam) 6 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8122.
5.Productie 3 bij de gronden van beroep van 27 januari 2023. VWN Update 2023, nr. 37, jaargang 29, pg. 3-6.
7.Het arrest Jawo van het Hof van Justitie, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.
8.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1043.
9.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
10.ABRvS 2 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1.
11.Rapporten Vluchtelingenwerk Nederland (VWN), productie 3 bij de gronden van beroep van 27 januari 2023. VWN Update 2023, nr. 37, jaargang 29, pg. 3-6.
12.Border Violence Monitoring Network (BVMN) van maart 2023.
13.ECLI:EU:C:2019:280 (H. en R.), paragrafen 47-50.