ECLI:NL:RBDHA:2024:11939
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het bestuursrecht, specifiek het vreemdelingenrecht. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij Ela Kurtulus, maar deze aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
Op 3 mei 2024 heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard, maar verzoeker trok zijn verzoek om een voorlopige voorziening in en vroeg om vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten geregeld is in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb, omdat de gegrondverklaring van het bezwaar berustte op feiten en omstandigheden die zich na het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening hebben voorgedaan. Verweerder had geen onrechtmatigheid erkend, en daarom werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.