ECLI:NL:RBDHA:2024:12044

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.24763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse staatsburger; zicht op uitzetting en voortvarendheid van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 april 2024 aan eiser, een Algerijnse staatsburger, heeft opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was bevonden en dat de beoordeling van het voortduren van de maatregel enkel betrekking heeft op de periode na het sluiten van het eerdere onderzoek.

Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting is en dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank overweegt dat het zicht op uitzetting naar Algerije in beginsel aanwezig is, aangezien het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten loopt. De staatssecretaris heeft regelmatig contact met deze autoriteiten over de afgifte van een laissez passer, en hoewel het onderzoek lang duurt, is dit op zichzelf niet doorslaggevend. De rechtbank benadrukt dat eiser ook een actieve rol moet spelen in het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt en dat er zicht op uitzetting is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.24763
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. H. Palanciyan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 4 april 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de staatssecretaris een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 18 april 2024 (in de zaak NL24.15196) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
3. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is en dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. Eiser zit sinds 4 april 2024 in bewaring en het is onduidelijk welke concrete uitzettingshandelingen door de staatssecretaris zijn verricht. Er is tot op heden geen laissez passer (lp) afgegeven door de Algerijnse autroiteiten en wat de stand van zaken is met betrekking tot de afgifte van een lp is niet inzichtelijk gemaakt door de staatssecretaris, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
5. Het zicht op uitzetting naar Algerije is in beginsel aanwezig. In het geval van eiser loopt het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten. De staatssecretaris rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten in verband met de afgifte van een lp, laatstelijk op 18 juni 2024. Dat het onderzoek lang duurt, is op zichzelf niet doorslaggevend, te meer de Algerijnse autoriteiten niet op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken ten behoeve van eisers uitzetting. De rechtbank merkt daarbij op dat de staatssecretaris voor wat betreft de afgifte van een lp afhankelijk is van de werkwijze van de Algerijnse autoriteiten. Daarnaast heeft de staatsecretaris op 6 mei 2024 en 4 juni 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Op eiser rust de plicht rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Niet gebleken is dat eiser hieraan in voldoende mate invulling heeft gegeven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er zicht op uitzetting is en de staatssecretaris de uitzetting van eiser voldoende voortvarend ter hand neemt. De beroepsgronden slagen daarom niet.

Ambtshalve toetsing

6. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 juni 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.