In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 april 2024 aan eiser, een Algerijnse staatsburger, heeft opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was bevonden en dat de beoordeling van het voortduren van de maatregel enkel betrekking heeft op de periode na het sluiten van het eerdere onderzoek.
Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting is en dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank overweegt dat het zicht op uitzetting naar Algerije in beginsel aanwezig is, aangezien het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten loopt. De staatssecretaris heeft regelmatig contact met deze autoriteiten over de afgifte van een laissez passer, en hoewel het onderzoek lang duurt, is dit op zichzelf niet doorslaggevend. De rechtbank benadrukt dat eiser ook een actieve rol moet spelen in het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt en dat er zicht op uitzetting is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.