ECLI:NL:RBDHA:2024:12045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.27649 en NL24.28049
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

Op 1 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende het voortduren van een maatregel van bewaring tegen een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 10 februari 2024, en de eiser heeft op 9 juli 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 en 26 juli 2024, waarbij de eiser aanwezig was via telehoren vanuit het detentiecentrum in Rotterdam.

De rechtbank oordeelde dat de kennisgeving van het voortduren van de maatregel tijdig was, aangezien deze binnen drie maanden na de sluiting van het vorige onderzoek was gedaan. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend handelde, gezien de frequentie van de vertrekgesprekken en de rappellen op de lp-aanvraag. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was, en oordeelde dat de minister terecht geen lichter middel dan bewaring had opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toetsing van de rechtmatigheid van bewaring in het vreemdelingenrecht, en bevestigt dat de minister voldoende inspanningen moet leveren om de uitzetting te realiseren. De rechtbank verklaarde het beroep geregistreerd onder zaaknummer NL24.27649 ongegrond en het beroep onder NL24.28049 niet-ontvankelijk, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.27649 en NL24.28049

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

De minister heeft op 10 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld op 9 juli 2024. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld op 12 juli 2024. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig op 19 juli 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, aldaar bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft een aanvang gemaakt met horen, maar omdat er geen tolk is verschenen heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting op 26 juli 2024 met behulp van telehoren hervat. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, aldaar bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een telefonische tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 7 mei 2024 (in de zaak NL24.17497) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 3 mei 2024 relevant.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
3. Eiser stelt dat de voortduring van de maatregel van bewaring in strijd is met artikel 5, eerste lid onder f van het EVRM. Eiser stelt voorts dat de minister de kennisgeving van voortduring van de bewaring te laat heeft gedaan nu er 78 dagen zijn verstreken sinds eiser voor het laatst beroep heeft ingesteld. Eiser stelt dat het vast beleid is dat de minister, 75 dagen na de datum van het laatst ingestelde beroep, een kennisgeving verstuurt. Eiser voert aan dat hieruit volgt dat niet is voldaan aan het vereiste in artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn.
3.1.
Eiser stelt voorts dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. Hiertoe voert eiser aan dat het dossier incompleet is, zo zijn de verslagen van de vertrekgesprekken niet in het dossier opgenomen, waardoor niet duidelijk is wat er in de vertrekgesprekken is besproken. Voorts voert eiser aan dat er meer dan vier weken zit tussen het vertrekgesprek van 15 april 2024 en 15 mei 2024. Eiser stelt dat ondanks dat er regelmatig schriftelijk wordt gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten, de minister heeft nagelaten de brief van 22 februari 2024 aan het dossier toe te voegen. Eiser stelt dat de minister aldus onvoldoende voortvarend handelt.
3.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt, nu hij al vijf maanden in bewaring zit en er nog geen reactie op de laissez-passer (lp)-aanvraag is gekomen vanuit het Marokkaanse consulaat. Voorts voert eiser aan dat er nog geen presentatie gepland staat en dat het niet aannemelijk is dat hij voor 10 augustus 2024 (zes maanden na de inbewaringstelling) zal worden uitgezet naar Marokko.
3.3.
Eiser stelt tot slot dat de bewaring hem bijzonder zwaar valt en dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Eiser voert hiertoe aan dat hij last heeft van gelokaliseerd overmatig zweten door tuberculose. Eiser stelt dat hij zich goed gedraagt en dat zijn dochter buiten op hem wacht.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van eiser, ten aanzien van de kennisgeving, geen doel treffen. De kennisgeving heeft als doel dat het voortduren van de maatregel van bewaring van tijd tot tijd wordt getoetst. In dit geval zorgt het beroep dat eiser zelf heeft ingesteld dat deze toetsing plaatsvindt. In hoeverre de kennisgeving binnen de door de minister gehanteerde lijn van 75 dagen (na de vorige toetsing) is gedaan – los van de vraag of het enkele feit dat die kennisgeving na 75 dagen is gedaan de conclusie rechtvaardigt die eiser daaraan verbindt - is dus niet relevant. Nu het voortduren van de maatregel dus binnen drie maanden nadat het onderzoek in de vorige procedure is gesloten, wederom wordt getoetst, kan niet met succes worden volgehouden dat niet voldaan is aan artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn.
4.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister voldoende voortvarend handelt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de minister, sinds het sluiten van het vorige onderzoek op 3 mei 2024, drie keer heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag, te weten op 7 mei 2024, 28 mei 2024 en 18 juni 2024 en vier vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd, te weten op 15 mei 2024, 11 juni 2024, 8 juli 2024 en 22 juli 2024. De rechtbank overweegt dat het niet uploaden van de inhoud van de vertrekgesprekken in het dossier, niet afdoet aan de voortvarendheid. Niet in geschil is immers dat dat de gesprekken hebben plaatsgevonden. De rechtbank acht het verstrijken van één kalendermaand tussen het vertrekgesprek van 15 april 2024 en 15 mei 2024 niet onvoldoende voortvarend, te meer nu er in die periode ook twee keer is gerappelleerd op de lp-aanvraag.
4.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 augustus 2023. [1] Er zijn geen aanknopingspunten dat Marokko in het algemeen weigert lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven. Daartoe acht de rechtbank het enkele tijdsverloop sinds de lp-aanvraag en het feit dat deze nog niet tot afgifte heeft geleid, nog niet van zwaarwegende betekenis. Er is immers niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen lp zal worden afgegeven. Daarom is er op dit moment geen reden om aan te nemen dat voor eiser geen lp zal worden verstrekt.
4.3.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft hoeven zien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. De rechtbank overweegt dat, ondanks dat eiser nu aangeeft mee te willen werken aan terugkeer naar Marokko, hij eerdere medewerking heeft geweigerd en dat uit de eerdere verklaringen van eiser blijkt dat hij niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De rechtbank overweegt voorts dat de medische omstandigheden van eiser zijn meegewogen bij oplegging van de maatregel. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is en dat de minister gehouden was een lichter middel toe te passen. De stelling van eiser dat de bewaring hem zwaar valt leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Omdat de rechtbank met deze uitspraak op het beroep van 9 juli 2024 beslist, bestaat geen belang meer bij een beoordeling van het beroep als gevolg van de later ingekomen kennisgeving van 12 juli 2024 dat ziet op dezelfde maatregel. Laatstgenoemd beroep (NL24.28049) wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep geregistreerd onder zaaknummer NL24.27649 ongegrond;
- verklaart het beroep geregistreerd onder zaaknummer NL24.28049 niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.