ECLI:NL:RBDHA:2024:12055
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van eiser in het kader van vreemdelingenrechtelijke procedures en voortvarendheid van de staatssecretaris
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring, die op 18 maart 2024 is opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, is door de rechtbank eerder getoetst en als rechtmatig bevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een lange termijn is verstreken zonder dat de eiser beroep heeft ingesteld tegen het voortduren van de maatregel.
De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de maatregel nog voldoet aan de eisen van het Unierecht, zoals gesteld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022. De Staatssecretaris heeft de rechtbank op de hoogte gesteld van de voortgang van de procedure en de eiser is verzocht om medewerking te verlenen aan het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure en dat de eiser niet in voldoende mate heeft meegewerkt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de voortduring van de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarmee de maatregel van bewaring in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 juni 2024 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.