ECLI:NL:RBDHA:2024:12077

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.22931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse Koerd wegens gebrek aan gegronde vrees voor vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Turkse nationaliteit met Koerdische afkomst, heeft op 27 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister heeft deze aanvraag op 28 mei 2024 afgewezen, omdat eiser niet met voldoende bewijs heeft aangetoond dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. De rechtbank heeft op 3 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn activiteiten voor de HDP (Halklarin Demokratik Partisi) leiden tot een reëel risico op vervolging bij terugkeer naar Turkije. Eiser heeft geen persoonlijke problemen ondervonden en zijn familieleden zijn niet direct betrokken bij zijn situatie. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiser niet in de negatieve belangstelling staat van de Turkse autoriteiten en dat zijn beroep ongegrond is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de aanvraag af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.22931
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] , (gemachtigde: mr. C. Mayne),
en
de Minister van Asiel en Migratie (dan wel diens rechtsvoorgangers), de minister, (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt dat hij de Turkse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1993. Hij heeft op 27 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 28 mei 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van de minister en een telefonische tolk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij uit Turkije is vertrokken omdat hij als Koerd werd gediscrimineerd. Eiser wilde niet langer als tweederangsburger worden behandeld. Verder vreest eiser bij terugkeer voor vervolging door de Turkse autoriteiten. Eiser steunde de HDP (Halklarin Demokratik Partisi) en nam deel aan protesten en partijbijeenkomsten. Eiser is drie keer door de politie ondervraagd. Eiser komt uit een gebied dat onder verscherpt toezicht staat vanwege sterke HDP aanhang. Ook vreest eiser
bij terugkeer voor vervolging omdat eisers verloofde HDP-lid is en is opgepakt, eisers broer HDP-lid is en is gevlucht en een familielid van eiser met dezelfde naam is opgepakt en is veroordeeld.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Politieke activiteiten en daaruit voortkomende problemen;
3. Discriminatie vanwege Koerdische etniciteit.
Deze elementen worden door de minister geloofwaardig geacht.
6. De minister concludeert dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft. Eiser valt onder de risicogroep HDP-leden en
-activisten, omdat eiser een activist is. Eiser heeft echter niet met geringe indicaties aannemelijk gemaakt dat hij vanwege politieke activiteiten in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat het hebben van HDP-leden in zijn familie en mensen in zijn woonomgeving maakt dat eiser persoonlijk heeft te vrezen voor vervolging. Dat eiser als Koerd is gediscrimineerd is onvoldoende om als vluchteling te worden aangemerkt. Volgens de minister komt eiser daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerst lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade en komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw. De minister wijst de aanvraag af als ongegrond.
Heeft eiser de vrees voor vervolging wegens politieke activiteiten en de daaruit voorkomende problemen aannemelijk gemaakt?
7. Eiser stelt, samengevat, dat hij bij terugkeer naar Turkije vreest voor vervolging. Eiser staat vanwege de door hem verrichte activiteiten die zijn georganiseerd door de lokale HDP in de plaats Karokocan in de negatieve belangstelling. Karokocan staat bekend als HDP-gezind en wordt ook gezien als herkomst van prominente PKK leden waardoor er veel wantrouwen is van de autoriteiten. Uit landeninformatie1 volgt dat de autoriteiten HDP- aanhangers vaak vereenzelvigd zien met de PKK. Het gebied staat daarom onder verscherpt toezicht. Ook vreest eiser voor de Turkse autoriteiten omdat hij familie is van HDP-leden die problemen hebben. Eisers broer was lid van HDP en moest vluchten, eisers verloofde was verkozen tot [functie] voor HDP en is vervolgd voor deelname aan een terroristische organisatie, een achterneef is opgepakt voor uitlatingen op sociale media. Uit de ambtsberichten komt het beeld naar voren dat familieleden van HDP-aanhangers worden gewantrouwd en worden tegengewerkt door de autoriteiten. Zij kunnen te maken krijgen met huisinvallen gepaard met intimidatie en geweld. Zijn familieleden hebben deze invallen ervaren.
8. Niet in geschil is dat eiser als HDP-activist behoort tot een door de minister aangewezen risicogroep.2 De vraag is of eiser met geringe indicaties aannemelijk heeft
1. Zie het Algemeen ambtsbericht Turkije, augustus 2023.
gemaakt dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling die tot de risicogroep behoort. Uit het IB 2020/622 volgt dat in bepaalde gevallen echter ook sprake kan zijn van een geringe indicatie als anderen dan de vreemdeling slachtoffer van gericht geweld worden. Er dient dan wel een direct verband met de persoon van de vreemdeling te zijn.
9. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet met geringe indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat zijn geloofwaardig geachte activiteiten voor de HDP en de daaruit voortkomende problemen leiden tot een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De minister heeft van belang mogen achten dat eiser persoonlijk geen problemen heeft ondervonden met de Turkse autoriteiten vanwege deze activiteiten, behalve dat eiser enkele keren is ondervraagd, waarvan de laatste keer in 2017. Dat eiser deelnam aan demonstraties en (lokale) partijbijeenkomsten heeft in zijn geval dus niet tot problemen geleid. De minister stelt verder terecht dat eiser Turkije legaal heeft kunnen uitreizen wat er niet op duidt dat hij in de negatieve belangstelling staat bij de Turkse autoriteiten.
10. Ook heeft eiser zelf geen problemen ondervonden als gevolg van het HDP- lidmaatschap van zijn verloofde en haar veroordeling, het vluchten van zijn broer, of als gevolg van problemen van andere familieleden. De minister heeft weliswaar geloofwaardig geacht dat er huiszoekingen in het huis van familieleden hebben plaatsgevonden, maar het is niet gebleken dat deze huiszoekingen op enige manier op eiser waren gericht. Eiser heeft de huiszoekingen zelf ook niet meegemaakt. Verder is niet gebleken dat eiser in het verleden is vervolgd omdat hij een familielid is van een HDP-lid. De minister heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser op deze punten geen individualiseerbare problemen heeft ondervonden in Turkije. Verder volgt uit de landeninformatie niet dat een HDP-activist, zelfs al heeft hij familieleden die HDP-lid zijn, zonder meer in de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten staat. De minister stelt terecht dat uit deze landeninformatie volgt wat er
kangebeuren, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem dit ook is overkomen dan wel zal overkomen.
11. Eiser verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 16 februari 20233 maakt het voorgaande niet anders. De minister stelt niet onterecht dat eiser niet heeft geïndividualiseerd waarom hij bij terugkeer in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten zal komen te staan. Eiser heeft dat niet nader onderbouwd. Dat sprake is van een ‘voorbode voor erger’ omdat eisers familieleden eerder problemen hebben ondervonden volgt de rechtbank dan ook niet. Ook het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 23 februari 20244 gaat hier niet op. Anders dan in die zaak worden eisers problemen door de minister geloofwaardig geacht. De rechtbank is van oordeel dat de minister op goede gronden heeft overwogen dat die problemen geen vrees voor vervolging van eiser persoonlijk opleveren.
2 Zie paragraaf 4.2.
Slaagt een beroep op het gelijkheidsbeginsel?
12. Eiser stelt verder dat het aannemelijk is dat hij geassocieerd zal worden met twee jeugdvrienden die ook problemen hebben ondervonden. Eiser is met deze vrienden naar Nederland gekomen. Deze vrienden zetten zich ook actief in voor de lokale HDP in Karokocan. Hun asielaanvragen zijn wel door de minister ingewilligd. Eiser meent dat hij hetzelfde risico loopt op vervolging als zijn vrienden, nu zij samen dezelfde activiteiten verrichtten en bij de autoriteiten in het vizier stonden.
13. Van belang is dat het op de weg van eiser ligt om zijn standpunt dat sprake is van gelijke gevallen te onderbouwen. De twee vrienden van eiser zijn bovendien cliënten van de gemachtigde van eiser, zodat de gemachtigde van eiser op de hoogte is van de inhoud van die zaken. Desalniettemin heeft eiser zijn standpunt niet onderbouwd. Ter zitting heeft de minister betwist dat sprake is van gelijke gevallen en gemotiveerd toegelicht dat de twee vrienden van eiser persoonlijk andere problemen hebben gehad dan eiser. In die gevallen was sprake van het plakken van affiches, achtervolging door de veiligheidsdienst, gefotografeerd worden bij demonstraties, bedreigingen, afgeluisterd zijn, betrokkenheid bij verkiezingscampagne, deelname aan protestmarges, arrestaties en gevangenhouding en stelselmatige en regelmatige mishandelingen. Gelet hierop hebben eisers vrienden wel met geringe indicaties aannemelijk gemaakt dat hun problemen verband houden met één van de vervolgingsgronden die leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. De enkele stelling van eiser dat hij deel uitmaakt van dezelfde groep als zijn twee vrienden is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van gelijke gevallen.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op schade in de zin van artikel 3 van het EVRM5
?
14. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer, nu eiser heeft aangegeven en geloofwaardig is geacht dat hij bij terugkeer dezelfde activiteiten zal blijven uitoefenen. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat de minister heeft doorgetoetst of eiser gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en gelet op de huidige veiligheidssituatie een risico loopt op ernstige schade bij terugkeer. De minister moet ook beoordelen of eiser in de toekomst een risico zal lopen.
15. De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft in het bestreden besluit beoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije een ernstig risico op schade zal lopen. Eiser stond eerder door zijn verrichte activiteiten niet in de negatieve belangstelling van de autoriteiten en door eiser is niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer wel in de negatieve belangstelling zal staan als hij diezelfde activiteiten weer wil gaan uitoefenen. Verder is eiser niet eerder vervolgd, is eiser legaal uitgereisd, wordt eiser niet gezocht en heeft eiser een betrekkelijk normaal bestaan kunnen leiden in Turkije. De rechtbank volgt dit standpunt van de minister. De stelling van eiser dat de minister had moeten doortoetsen volgt de rechtbank niet, nu de minister zich terecht op het standpunt stelt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij op dit moment een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer, en dat niet heeft gedaan. Daarbij heeft de
5 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
gemachtigde op de vraag van de rechter ter zitting ook bevestigd dat het niet logisch zou zijn om door te toetsen aan de veel hogere drempel van een reëel risico op ernstige schade, als geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van geringe indicaties, wat een veel lagere drempel is. Immers, als die lagere drempel niet gehaald wordt, zal de hogere drempel zeker niet gehaald worden.

Conclusie en gevolgen

16. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Ook krijgt eiser geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.