ECLI:NL:RBDHA:2024:12085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
SGR 23/4423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de vaststelling van het maandbedrag op grond van de Wet studiefinanciering 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van het door haar in 2023 af te lossen maandbedrag op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Verweerder heeft het door eiseres te betalen maandbedrag bij besluit van 12 november 2022 vastgesteld op € 262,47. Met het bestreden besluit van 3 april 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij die vaststelling gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiseres niet. Eiseres heeft een studieschuld die zij moet terugbetalen en stelt dat het maandbedrag te hoog is vastgesteld, gezien haar hypotheek, belastingschuld en de hogere kosten van levensonderhoud in Caribisch Nederland. De rechtbank onderzoekt of de hoogte van het maandbedrag juist is vastgesteld volgens de Wsf 2000. De wet schrijft voor dat de maatstaf voor de vaststelling van draagkracht het toetsingsinkomen van twee jaar voorafgaand aan de vaststelling is. Voor eiseres is het peiljaar 2021 aangehouden. De rechtbank concludeert dat de vaststelling van het maandbedrag correct is, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot een lagere vaststelling. Eiseres kan gebruik maken van aflosvrije maanden en heeft de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen toekomstige maandbedragen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, en eiseres krijgt het betaalde griffierecht niet terug, noch is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4423

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , Bonaire, eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Hummel-Fekkes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van het door haar in 2023 af te lossen maandbedrag op grond van de
Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
1.1.
Verweerder heeft het door eiseres te betalen maandbedrag bij besluit van
12 november 2022 vastgesteld op € 262,47. Met het bestreden besluit van 3 april 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij die vaststelling gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiseres was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiseres heeft een studieschuld die zij moet terugbetalen. Verweerder heeft het af te lossen maandbedrag in 2023 op grond van een draagkrachtberekening vastgesteld op € 262,47 per maand. Eiseres stelt dat het maandbedrag te hoog is vastgesteld, en dat zij niet in staat is om maandelijks dat bedrag te voldoen. Zij heeft een hypotheek, een belastingschuld en kosten in verband met haar woning. Ook liggen de primaire levenskosten in Caribisch Nederland een stuk hoger dan in Nederland.
Het oordeel van de rechtbank
3. De vraag die voorligt is of verweerder de hoogte van het door eiseres af te lossen maandbedrag in 2023 op grond van de Wsf 2000 juist heeft vastgesteld.
4. De wet schrijft dwingend voor dat de maatstaf voor de vaststelling van draagkracht het toetsingsinkomen twee jaar voorafgaand aan die vaststelling is. [1] Voor eiseres is daarom het peiljaar 2021 aangehouden. Het toetsingsinkomen bestaat uit het belastbaar loon of het verzamelinkomen. Het is aan de Belastingdienst om het toetsingsinkomen vast te stellen, en verweerder is gehouden op grond van dit inkomen de draagkracht van eiseres te berekenen. Voor de draagkrachtberekening is het vervolgens niet van belang welk inkomen vrij te besteden is nadat de vaste lasten zijn betaald. De wetgever heeft er namelijk nadrukkelijk voor gekozen dat er bij de vaststelling van de draagkracht geen rekening wordt gehouden met het besteedbaar inkomen of de hoogte van het individuele uitgavepatroon van de debiteur. [2]
5. Ten tijde van de beslissing op het bezwaar was het begrip toetsingsinkomen door de wetgever uitdrukkelijk uitgezonderd voor toepassing van de hardheidsclausule. [3] Dat door een te hoge vaststelling van het toetsingsinkomen het door eiseres af te lossen maandbedrag te hoog is, kan dus geen rol spelen in de beoordeling of er toepassing moet worden gegeven aan de hardheidsclausule.
6. In hetgeen door eiseres is aangedragen ziet de rechtbank evenmin vanuit het oogpunt van het evenredigheidsbeginsel bijzondere individuele omstandigheden die nopen tot de vaststelling van een lager maandbedrag in afwijking van de wet. Daar komt bij dat het voor eiseres mogelijk is om aflosvrije maanden in te zetten om zo de betaling tot een maximum van vijf jaar op te schorten. Eiseres is met die regeling bekend en heeft daar in 2022 eerder al gebruik van gemaakt. Ook is het mogelijk om een verzoek in te dienen voor verlegging van het peiljaar indien er sprake is van een significante inkomensdaling van 15% of meer. Tot slot geeft de rechtbank eiseres mee dat voor zover zij wil opkomen tegen het in 2024 door haar af te lossen maandbedrag, zij daartegen in bezwaar kan gaan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het door eiseres te betalen maandbedrag op de goede hoogte heeft vastgesteld.
8. Eiseres krijgt het door haar betaalde griffierecht niet terug en voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 10a.8, eerste lid, van de Wsf 2000.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), van 13 januari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:58).
3.Artikel 11.5, tweede lid, en onder b, van de Wsf 2000.