ECLI:NL:RBDHA:2024:12184

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaringsmaatregel en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser, een Tunesische nationaliteit houder. De maatregel van bewaring was opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de identiteit en nationaliteit van eiser vast te stellen en te voorkomen dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat op 19 juli 2024 was genomen, en heeft tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 24 juli 2024 was opgeheven, maar dat dit niet betekent dat de eerdere bewaring onrechtmatig was. De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat de zware gronden, zoals het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het onttrekken aan toezicht, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft zijn identiteit en nationaliteit niet met documenten kunnen staven, wat de rechtbank heeft doen besluiten dat de bewaring noodzakelijk was. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28956

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 24 juli 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 24 juli 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 25 juli 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 29 juli 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1983 en de Tunesische nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen.
4. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5.
De rechtbank volgt niet de stelling van eiser dat de bewaring niet noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van eisers identiteit en nationaliteit, omdat zijn identiteit en nationaliteit voldoende bekend was gelet op zijn eerdere asielaanvraag. Het geloofwaardig achten van de identiteit en nationaliteit in een asielprocedure is niet zonder meer hetzelfde als het vaststellen van de identiteit en nationaliteit tijdens de bewaring. [3] In dit geval heeft eiser zijn identiteit en nationaliteit op geen enkele manier met documenten of andere informatie gestaafd. Verweerder heeft de a-grond daarom ook terecht aan de bewaring ten grondslag gelegd. De rechtbank is verder van oordeel dat voor zover verweerder de c-grond aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd dit niet gevolgd kan worden nu uit het dossier niet blijkt dat eiser eerder in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn.
6. Eiser betwist alle gronden die door verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. Verweerder heeft zware gronden 3e en 3f en de lichte gronden 4b en 4e laten vallen. Deze gronden liggen dus niet langer aan de maatregel ten grondslag. Eisers betwisting van alle gronden geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel onvoldoende te achten. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware gronden 3a en 3b volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. [4] Eiser heeft verklaard niet te beschikken over een paspoort, een ander identiteitsdocument of een visum. [5] Hij is Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en zware grond 3a is daarmee feitelijk juist. Dat eiser gecontroleerd is overgedragen vanuit België naar Nederland maakt niet dat hij op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Ook blijkt uit het dossier dat eiser op 9 december 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. De stelling van eiser dat hij door het COa [6] op straat is gezet met de mededeling ‘het maar uit te zoeken’ is niet onderbouwd. De zware grond 3b acht de rechtbank daarom eveneens feitelijk juist. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Gelet hierop volgt de rechtbank ook niet eisers stelling dat de bewaring niet noodzakelijk was met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, omdat er geen gevaar is op onttrekking aan het toezicht. Het gevaar op onttrekking volgt immers uit de gronden 3a en 3b. Verweerder heeft de b-grond daarom ook terecht aan de bewaring ten grondslag gelegd.
Lichter middel
7. Gelet op de zware gronden 3a en 3b die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het significante risico op onttrekking dat daaruit voortvloeit heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende en minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Tot slot is niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is. Voor zover eiser behoefte heeft aan medicatie of medische zorg heeft verweerder terecht overwogen dat de voor handen zijnde medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing ook overigens niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9.
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is op 30 juli 2024 gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:430.
4.Uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.Pagina 4 van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel (M110).
6.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.