ECLI:NL:RBDHA:2024:12193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.7042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van het beroep tegen de maatregel van bewaring en afwijzing van het verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 21 februari 2024 een terugkeerbesluit genomen, waarbij eiser in bewaring is gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 maart 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zoals door verweerder gepresenteerd, voldoende zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de gronden niet betwist en de rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser heeft aangevoerd dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is omdat het land van terugkeer niet is vermeld. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Raad van State en concludeert dat in dit geval de motivering van het terugkeerbesluit voldoende duidelijkheid biedt over het land van terugkeer, namelijk Marokko. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7042

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.A.M. Fikken, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. R. Achamlale (tolkennummer: 14989). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1983.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet betwist. De gronden en de daarbij door verweerder gegeven motivering zijn naar het oordeel van de rechtbank in onderlinge samenhang bezien voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dan ook dragen.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, nu in het terugkeerbesluit het land van terugkeer moet zijn opgenomen. Eiser wijst in dit kader op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1155). De meeromvattende beschikking dateert van 8 november 2019 en dus van voor de Afdelingsjurisprudentie, maar verweerder had het gebrek kunnen herstellen door een aanvullend terugkeerbesluit aan eiser op te leggen. Dit is echter niet gebeurd.
5. De rechtbank overweegt dat de Afdeling in haar uitspraak van 2 juni 2021 uitleg heeft gegeven over de vraag of verweerder in een terugkeerbesluit het land van terugkeer moet vermelden. In die uitspraak heeft de Afdeling onder meer overwogen dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 mei 2020 in de zaak F.M.S. e.a. (ECLI:EU:C:2020:367) volgt dat in elk terugkeerbesluit moet worden vermeld naar welk land de vreemdeling moet worden verwijderd. Uit deze Afdelingsuitspraak volgt ook dat een aanvullend terugkeerbesluit achterwege kan blijven als uit de motivering van het eerder genomen terugkeerbesluit ondubbelzinnig blijkt dat verweerder ervan uitging dat de vreemdeling (in dat specifieke geval) uit Marokko afkomstig was en verwachtte dat hij naar dat land zou terugkeren en dat er in de terugkeerprocedure op geen enkel moment onduidelijkheid bestond over het land waarheen hij zou moeten terugkeren.
6. Naar het oordeel van de rechtbank doet laatstgenoemde situatie zich ook hier voor. In het besluit van 8 november 2019 staat onder meer dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft en wordt uiteengezet waarom Marokko in het specifieke geval van eiser kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. Daarmee blijkt uit dit besluit ondubbelzinnig dat verweerder ervan uitging dat eiser uit Marokko afkomstig is en dat hij verwachtte dat eiser naar dat land zou terugkeren. In het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft eiser ook zelf verklaard dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en is bovendien gesproken over terugkeer naar Marokko. In de terugkeerprocedure bestond dan ook op geen enkel moment onduidelijkheid over het land waarheen hij zou moeten terugkeren. Het besluit van 8 november 2019 voldoet daarmee aan de vereisten van een terugkeerbesluit zoals die voortvloeien uit de voornoemde arresten F.M.S. e.a. en M. e.a. en kan in die zin dienen als grondslag voor de inbewaringstelling. Dit betekent ook dat verweerder geen aanvullend terugkeerbesluit had hoeven nemen.
7. Het voorgaande betekent dat de beroepsgrond niet leidt tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is te achten. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank is gehouden (ECLI:EU:C:2022:858), ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.N.T. Tacken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.