In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Iraanse nationaliteit te hebben, heeft op 28 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag werd op 14 december 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser ongeloofwaardig achtte. Eiser heeft tijdens de gehoren weinig kennis getoond van zijn gestelde woon- en leefomgeving en heeft geen identificerende documenten overgelegd. Verweerder heeft een taalkundig onderzoek laten uitvoeren, waaruit bleek dat eiser eenduidig te herleiden valt tot een spraakgemeenschap binnen Irak, en niet Iran.
De rechtbank heeft de zaak op 3 juni 2024 behandeld, waarbij alleen de gemachtigde van verweerder aanwezig was. Eiser en zijn gemachtigde waren afwezig. De rechtbank concludeert dat verweerder de afwijzing van de asielaanvraag voldoende heeft gemotiveerd en dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn geacht. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het taalkundig onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd, hoewel zij erkent dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het rapport niet direct te overleggen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, zonder vergoeding van proceskosten.