ECLI:NL:RBDHA:2024:12200

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.39411 en NL23.39412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • C. Griffioen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige identiteit, nationaliteit en herkomst

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Iraanse nationaliteit te hebben, heeft op 28 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag werd op 14 december 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser ongeloofwaardig achtte. Eiser heeft tijdens de gehoren weinig kennis getoond van zijn gestelde woon- en leefomgeving en heeft geen identificerende documenten overgelegd. Verweerder heeft een taalkundig onderzoek laten uitvoeren, waaruit bleek dat eiser eenduidig te herleiden valt tot een spraakgemeenschap binnen Irak, en niet Iran.

De rechtbank heeft de zaak op 3 juni 2024 behandeld, waarbij alleen de gemachtigde van verweerder aanwezig was. Eiser en zijn gemachtigde waren afwezig. De rechtbank concludeert dat verweerder de afwijzing van de asielaanvraag voldoende heeft gemotiveerd en dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn geacht. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het taalkundig onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd, hoewel zij erkent dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het rapport niet direct te overleggen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, zonder vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.39411 en NL23.39412
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker] V-nummer: [V-nummer] eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 28 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 14 december 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 3 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser heeft vooraf laten weten dat hij en zijn gemachtigde niet op de zitting aanwezig zouden zijn.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft verklaard de Iraanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1998. Eiser heeft verklaard dat hij bij terugkeer naar Iran voor zijn leven moet vrezen omdat hij wordt gezocht door de autoriteiten. Eiser was namelijk aanwezig bij een demonstratie waarbij werd geprotesteerd tegen de autoriteiten vanwege de dood van Mahsa Amini.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Aanwezigheid bij een demonstratie op 23 september 2022;
  • Problemen vanwege aanwezigheid bij een demonstratie op 23 september 2022.
3.1.
Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig. Eiser heeft geen identificerende documenten overgelegd. Daarnaast heeft eiser tijdens de verschillende gehoren aangetoond weinig kennis te hebben van zijn (gestelde) directe woon- en leefomgeving. Verweerder heeft daarom een taalkundig onderzoek laten uitvoeren. Hieruit blijkt dat eiser eenduidig te herleiden valt tot een spraakgemeenschap binnen Irak.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiser is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. Het taalkundig onderzoek is namelijk niet op een zorgvuldige manier afgenomen en verweerder heeft ook nagelaten de bevindingen van dat onderzoek in het dossier te voegen. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte de door hem overgelegde originele documenten niet meegenomen in de beoordeling.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft in dit kader voorop mogen stellen dat eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd. Bij aankomst in Nederland heeft eiser zich gelegitimeerd met een Brits paspoort dat niet van hem was. Pas nadat eiser hiermee werd geconfronteerd, heeft hij verklaard dat hij [eiser/verzoeker] heet, geboren is op [geboortedag] 1998, de Iraanse nationaliteit heeft en ook afkomstig is uit Iran. Zijn eigen paspoort zou hij tijdens zijn reis hebben vernietigd. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt mogen stellen dat eiser tijdens de verschillende gehoren [2] heeft aangetoond opvallend weinig kennis te hebben van zijn gestelde directe woon- en leefomgeving en ook niet van Iran in het algemeen. Zo bleek dat eiser bijvoorbeeld geen Iraanse feestdagen kent en niet weet hoe het Iraanse kenteken eruit ziet, terwijl hij wekelijks met de auto naar de markt ging. Daarnaast bleek dat eiser niet wist welke kleur de kaft van het Iraanse paspoort heeft [3] , terwijl hij stelt dat hij wel in het bezit is geweest van een Iraans paspoort. [4] In het kader van de geloofwaardigheid van eisers gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst heeft verweerder een taalkundig onderzoek uitgevoerd. Uit het rapport van TOELT [5] (hierna: het rapport) van 14 februari 2023 blijkt onder andere dat eisers kennis van het Farsi fragmentarisch is en dat hij geen vertalingen kan geven van basiswoorden in het Farsi. Mede gelet daarop heeft de taalanalist geconcludeerd dat eiser op grond van zijn Sorani-spraak en op grond van zijn talenkennis (Sorani op moedertaalniveau, hoegenaamd geen Farsi) eenduidig te herleiden is tot Irakees Koerdistan, met name de regio Suleimania.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat een advies van het TOELT een deskundigenadvies is aan verweerder voor de uitvoering van zijn bevoegdheden. [6] Verweerder mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag verweerder niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt verweerder de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd.
5.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het taalonderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. Eiser stelt weliswaar terecht dat de betreffende tolk geen Farsi sprak, maar de rechtbank ziet hierin geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies. De enkele taak van de tolk was namelijk om eiser voor de taalopname een aantal vragen in Farsi te laten beantwoorden. De tolk kon deze vragen in het Sorani stellen en had niet als taak om zich op dat moment uit te laten over eisers vaardigheden in het Farsi. Het was dan ook geen vereiste dat de betreffende tolk zelf Farsi sprak. De opname is op een later moment door een taalanalist geanalyseerd.
5.3.
De rechtbank is met eiser eens dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het rapport niet direct te overleggen. Daarbij stelt de rechtbank wel vast dat verweerder zich er blijkbaar niet van bewust was dat gemachtigde het rapport niet in haar bezit had, nu zij eerder wel om de geluidsopname heeft verzocht, maar pas in beroep heeft laten weten dat zij het rapport niet heeft ontvangen. Verweerder heeft het rapport in beroep alsnog toegevoegd aan het dossier en eiser heeft daar op kunnen reageren, maar nagelaten aan te geven wat er onjuist is aan het rapport. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding het geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. De rechtbank concludeert dat verweerder het taalonderzoek ten grondslag heeft mogen leggen aan het bestreden besluit.
6. Verweerder heeft zich tot slot op het standpunt mogen stellen dat hij niet verplicht was om de gestelde vrees van eiser door te toetsen, omdat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig zijn geacht. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt namelijk dat het asielrelaas alleen maar betekenis heeft tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van een vreemdeling. [7] Verweerder heeft daarom terecht de asielmotieven van eiser niet inhoudelijk getoetst. Wat eiser aanvoert over de originele documenten die zijn overgelegd, behoeft daarom geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de aanvraag voldoende gemotiveerd afgewezen als kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [8] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening buiten zitting niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Griffioen (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van N. Bagheri Shirazi, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Zie pagina 2 en 3 van het voornemen.
3.Verslag aanmeldgehoor, p.7.
4.Verslag aanmeldgehoor, p.6.
5.Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (het TOELT).
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4302, onder 4.1.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4061) en 6 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:292).
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb (Algemene wet bestuursrecht).