ECLI:NL:RBDHA:2024:12308
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielverzoek Nigeriaan wegens onvoldoende onderbouwing van vervolgingsvrees
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser had zijn asielverzoek ingediend na een afwijzing door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die het verzoek als ongegrond had bestempeld. De rechtbank heeft het beroep van de eiser behandeld op 20 december 2023, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk. De eiser stelde dat hij in Nigeria was vervolgd vanwege zijn betrokkenheid bij verkiezingsfraude in 2012, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria zou worden vervolgd. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen documenten had overgelegd die zijn vrees voor vervolging onderbouwden, en dat hij geen reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde verder dat de vrees van de eiser voor Boko Haram niet als een relevant element kon worden aangemerkt, omdat hij geen persoonlijke problemen had ondervonden met deze groep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.