ECLI:NL:RBDHA:2024:12308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
NL22.13875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielverzoek Nigeriaan wegens onvoldoende onderbouwing van vervolgingsvrees

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser had zijn asielverzoek ingediend na een afwijzing door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die het verzoek als ongegrond had bestempeld. De rechtbank heeft het beroep van de eiser behandeld op 20 december 2023, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk. De eiser stelde dat hij in Nigeria was vervolgd vanwege zijn betrokkenheid bij verkiezingsfraude in 2012, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria zou worden vervolgd. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen documenten had overgelegd die zijn vrees voor vervolging onderbouwden, en dat hij geen reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde verder dat de vrees van de eiser voor Boko Haram niet als een relevant element kon worden aangemerkt, omdat hij geen persoonlijke problemen had ondervonden met deze groep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.13875
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Zuithoff).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het asielverzoek van eiser afgewezen als ongegrond. In het bestreden besluit is aan eiser om medische redenen uitstel van vertrek verleend in de zin van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voor de duur van zes maanden, tot 21 december 2022. Dit uitstel van vertrek is nadien verlengd tot 18 mei 2023.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, samen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.A. Okpoko.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988. Eiser legt – samengevat – aan zijn asielverzoek ten grondslag dat hij in 2012 tegen betaling van leden van [organisatie] ( [organisatie] ) dozen met stembiljetten heeft proberen te stelen bij een stembureau maar opgepakt is tijdens de actie. Eiser stelt dat hij vervolgens drie maanden heeft vastgezeten, waarna hij is vrijgekocht door zijn oom. Eiser vreest bij terugkeer naar Nigeria voor blootstelling aan onmenselijke behandeling omdat hij verwacht dat hij zal worden vastgezet, en dat er door de Nigeriaanse autoriteiten geen rekening zal worden gehouden met zijn medische toestand.
Bestreden besluit
2. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
3. Identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
4. Stelen stembiljetten op 14 juli 2012 vanuit de [organisatie] ;
5. Problemen als gevolg van het stelen van stembiljetten op 14 juli 2012.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser met betrekking tot deze relevante elementen geloofwaardig bevonden. Verweerder neemt echter niet aan dat eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij nog steeds heeft te vrezen voor (strafrechtelijke) vervolging wegens verkiezingsfraude. Hierbij betrekt verweerder dat eiser geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij nog steeds wordt vervolgd voor de feiten die zich meer dan tien jaar geleden hebben voorgedaan. Niet is gebleken dat eiser of zijn familie nog problemen hebben ervaren naar aanleiding van deze feiten. Verweerder acht het niet aannemelijk dat eiser, nadat hij door zijn oom was vrijgekocht, na zijn vrijlating, nog twee weken in zijn woonplaats bleef terwijl hij zou moeten vrezen voor gevangenschap. Eiser heeft verder na zijn vrijlating nog een jaar in Nigeria verbleven. Dat eiser verklaart in dat jaar in onderduik te hebben verbleven bij zijn neef doet niet af aan de conclusie dat de door eiser gestelde vrees voor strafrechtelijke vervolging in Nigeria niet aannemelijk is. Eiser koppelt het onderduiken namelijk aan de angst om door Boko Haram te worden herkend als christen en niet aan zijn vrees voor gevangenschap.
3. Voor zover eiser aanvoert dat hij door zijn beroerte in Italië na zijn vertrek uit Nigeria gehandicapt is geraakt en dat hij hierom bij terugkeer naar Nigeria onmenselijk zal worden behandeld omdat hij als bedelaar zal moeten leven en zal worden mishandeld, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt waarom hij bij zijn terugkeer naar Nigeria zal worden mishandeld vanwege zijn medische toestand. Verweerder heeft de door eiser nog gestelde vrees voor Boko Haram verder niet hoeven aanmerken als een relevant element, omdat eiser in het nader gehoor heeft verklaard dat hij geen persoonlijke problemen heeft ondervonden vanwege zijn etniciteit of religie, en evenmin persoonlijke problemen heeft ondervonden met Boko Haram.

Overwegingen rechtbank

Risico op strafrechtelijke vervolging
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria zal worden vervolgd voor de geloofwaardig geachte feiten die zich in 2012 hebben voorgedaan. Verweerder heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat eiser geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij nog steeds wordt vervolgd door de Nigeriaanse autoriteiten. De rechtbank overweegt dat het in de eerste plaats op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Nu eiser hiervan geen enkel document heeft overgelegd, heeft verweerder naar oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat eiser hier niet in is geslaagd. Daarbij heeft verweerder ook kunnen
betrekken dat eiser na zijn vrijlating nog twee weken in zijn woonplaats en nog een jaar in Nigeria heeft verbleven. Hoewel eiser stelt dat hij in deze periode veel ondergedoken zat, heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Nigeriaanse autoriteiten gedurende deze periode nog steeds naar eiser op zoek waren.
Verweerder heeft verder kunnen concluderen dat het in beroep nog aangevoerde argument van eiser dat hij door zijn hoge positie binnen de partij een verhoogd risico loopt op vervolgingen het risico loopt op onredelijke bestraffing, de conclusie ten aanzien van het risico op vervolging van eiser niet anders maakt nu eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn gestelde (huidige) risico op strafrechtelijke vervolging.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen vinden dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria zal worden blootgesteld aan vervolging op grond van de gebeurtenissen in 2012. Hierom komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het risico op blootstelling aan ernstige schade van eiser als gevolg van het gebrek aan toegang tot noodzakelijke medische zorg bij detentie in Nigeria.
De beroepsgrond slaagt niet.
Vrees voor Boko Haram
6. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft nagelaten om de vrees van eiser voor Boko Haram aan te merken als een apart relevant element. Eiser hangt als christen namelijk westerse ideologieën aan.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder de verklaringen van eiser met betrekking tot zijn vrees voor Boko Haram niet ten onrechte niet heeft aangemerkt als een apart relevant element. Verweerder stelt niet ten onrechte dat eiser in het nader gehoor zelf heeft verklaard dat hij geen persoonlijke problemen heeft ondervonden vanwege zijn etniciteit, religie of leefwijze, en ook geen persoonlijke problemen heeft ondervonden met Boko
Haram. Daarbij heeft eiser verklaard dat zijn primaire reden om Nigeria te verlaten bestond uit zijn angst voor strafrechtelijke vervolging in verband met de diefstal van de stembiljetten in 2012.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen (onderbouwde) aanknopingspunten naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat hij bij terugkeer persoonlijk in de negatieve aandacht van Boko Haram zal komen te staan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit daarom niet hoeven aanmerken als een apart relevant element.
De beroepsgrond slaagt niet.
(Gevolgen van) medische problematiek
8. Eiser voert nog aan dat verweerder de medische problematiek van eiser onvoldoende heeft betrokken in zijn beoordeling of eiser een reëel risico loopt op blootstelling aan een situatie die strijdig is met artikel 3 EVRM. Eiser zal bij terugkeer naar Nigeria verstoken zijn van medische zorg en geen hulp zal ontvangen. Ook heeft eiser geen sociaal vangnet in Nigeria.
8. De rechtbank stelt vast dat aan eiser uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 Vw tot (na verlenging) 18 mei 2023. Dit uitstel van vertrek hield verband met (de duur van) het verblijf van eiser in een kliniek. De rechtbank overweegt dat de vraag of sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM vanwege eisers medische toestand niet wordt getoetst in het kader van eisers asielaanvraag maar in het kader van de ambtshalve toets of uitstel van vertrek moet worden verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak M’Bodj tegen de Belgische Staat van 18 december 2014 (ECLI:EU:C:2014:2452) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1733) volgt immers dat geen subsidiaire beschermingsstatus kan worden toegekend als uitzetting in verband met de medische toestand van een vreemdeling wegens uitzonderlijke omstandigheden leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank overweegt verder dat aan eiser uitstel van vertrek kan worden verleend als uit een advies van het Bureau Medische Advisering blijkt dat bij uitblijven van medische behandeling een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden wordt verwacht en dat de noodzakelijk geachte medische behandeling in het land van herkomst ongewis is. Eiser kan hiervoor een aparte aanvraag indienen. Aan de beoordeling of eiser enkel op grond van zijn medische problematiek een reëel risico loopt op een situatie die strijdig is met artikel 3 EVRM komt de rechtbank daarom hier niet toe. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W. Van Dijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 februari 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.