ECLI:NL:RBDHA:2024:12324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
AWB 24/9541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen overplaatsingsbesluit COA van een asielzoeker met betwiste minderjarigheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2024, wordt het beroep van een Syrische asielzoeker beoordeeld tegen het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) om hem over te plaatsen naar een opvang voor meerderjarigen. De eiser, geboren op 21 januari 2006, heeft in Nederland asiel aangevraagd en is aanvankelijk geplaatst in een opvanglocatie voor minderjarigen. Echter, na een leeftijdsschouw door de minister van Asiel en Migratie, werd er twijfel geuit over zijn opgegeven geboortedatum, wat leidde tot de beslissing om hem als meerderjarig te beschouwen.

De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van de eiser, die stelt dat het COA ten onrechte is uitgegaan van de door de minister aangenomen geboortedatum. Eiser heeft documenten overgelegd die zijn geboortedatum onderbouwen, maar deze zijn door de minister niet als identificerende documenten aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat het COA in beginsel mag uitgaan van de beoordeling van de minister en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn die twijfels over de leeftijd van eiser rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het COA in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om eiser over te plaatsen naar een opvang voor meerderjarigen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van het COA in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/9541

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam], eiser,geboren op 21 januari 2006 alias [geboortedatum],

van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. C. Mayne),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, COa

(gemachtigde: mr. D.G.J. van de Braak-Lensen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het overplaatsingsbesluit van 27 mei 2024, waarin is bepaald dat eiser wordt overgeplaatst naar een opvang voor meerderjarigen van het COa.
1.1.
Eiser heeft daarnaast een verzoek ingediend tot het treffen van de voorlopige voorziening dat eiser onmiddellijk wordt teruggeplaatst naar een minderjarigenlocatie van het COa.
1.2.
Het COa heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, jeugdbeschermer N.P. Kruijt van het Nidos en de tolk T. Ayash. Het COa heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen het bestreden besluit van 27 mei 2024. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit4. Eiser heeft op 24 februari 2024 in Nederland asiel aangevraagd. Hierbij was hij ongedocumenteerd en heeft hij de geboortedatum [geboortedatum] opgegeven. Vanwege de gestelde minderjarigheid is eiser door het COa geplaatst in een opvanglocatie voor minderjarigen.
4.1. Vanwege het ontbreken van identificerende documenten heeft de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de minister) een leeftijdsschouw uitgevoerd. De uitkomst daarvan is dat er twijfel bestaat over de door eiser gestelde leeftijd. Vervolgens is op 8 maart 2024 door de minister een Dublinonderzoek gestart. De Griekse autoriteiten hebben de minister medegedeeld dat eiser in Griekenland geregistreerd staat met de geboortedatum [geboortedatum]. Op 18 maart 2024 heeft de minister de geboortedatum van eiser gewijzigd van [geboortedatum] naar [geboortedatum] en het COa hierover geïnformeerd.
4.2. Omdat eiser door de gewijzigde leeftijdsregistratie thans als meerderjarig wordt beschouwd, is op 22 maart 2024 door de jeugdbeschermer van Nidos bij het COa bezwaar aangetekend tegen een mogelijke overplaatsing van eiser naar een opvanglocatie voor meerderjarigen. Op 18 mei 2024 is door de gemachtigde van eiser een zienswijze ingediend tegen het voornemen van het COa van 4 april 2024. Vervolgens is het bestreden besluit op 27 mei 2024 genomen, waarbij een memo van de minister ten aanzien van de leeftijdsbepaling van eiser als bijlage is opgenomen. Eiser is op 5 juni 2024 feitelijk overgeplaatst naar een opvang voor meerderjarigen.
Gronden van beroep5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat het COa ten onrechte is uitgegaan van de door de minister aangenomen geboortedatum. Eiser is geboren op [geboortedatum]. Dit blijkt volgens hem uit het door hem aan de minister verstrekte individuele uittreksel en de geboorteverklaring die uit Syrië zijn nagestuurd. Deze documenten zijn echt bevonden door Bureau Documenten. Het is dan ook niet duidelijk waarom deze documenten niet als identificerend zijn aangemerkt. Voorts is het COa in navolging van de minister ten onrechte uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierdoor is de leeftijdsregistratie in Griekenland overgenomen, terwijl eiser de door hem gestelde leeftijd aannemelijk heeft gemaakt met identificerende dan wel indicatieve documenten. Tot slot stelt eiser dat het COa onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet het voordeel van de twijfel krijgt ten aanzien van de door hem opgegeven geboortedatum. Hij heeft belang om in een opvang voor minderjarigen te worden geplaatst zolang hij nog minderjarig is omdat deze beter is ingericht op zijn specifieke opvangbehoeften, met name waar het gaat om het volgen van onderwijs en het ontvangen van begeleiding door Nidos. Ter zitting heeft de jeugdbeschermer van Nidos verklaard dat zij eiser achteruit ziet gaan onder de huidige omstandigheden waaronder hij wordt opgevangen. Daarmee is volgens haar de noodzaak voor een terugplaatsing in de minderjarigenopvang gegeven. Eiser is gebaat bij structuur en dagbesteding, iets waar het hem op zijn huidige opvanglocatie aan ontbreekt.
Verweerschrift6. Het COa stelt zich op het standpunt dat zij mag uitgaan van de door de minister gestelde geboortedatum. De minister is verantwoordelijk voor de leeftijdsbepaling van een vreemdeling en het COa speelt hierbij in beginsel geen rol. Het COa verwijst hierbij naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juli 2024 van de zittingsplaats Middelburg, ECLI:NL:RBDHA:2024:10617 en naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2011. Alleen in geval van concrete aanknopingspunten die reden geven tot twijfel wordt door het COa navraag gedaan bij de minister en vormt het COa zelf een standpunt over de opvangbehoeften van de vreemdeling. In de situatie van eiser heeft het COa een memo opgevraagd bij de minister, waaruit blijkt dat eiser zijn gestelde minderjarigheid niet met identificerende documenten heeft aangetoond. De door eiser overgelegde documenten zijn door de minister echt bevonden maar worden niet als identificerende documenten aangemerkt. Er is evenmin een leeftijdsonderzoek door eiser opgestart. Het COa is van oordeel dat als zij de minister mogen volgen. Totdat het onderzoek naar de leeftijd van eiser was afgerond en eiser meerderjarig was verklaard, heeft eiser in een opvanglocatie voor minderjarigen verbleven. De presumptie van minderjarigheid is gevolgd totdat de meerderjarigheid vaststond. Tot slot betoogt het COa dat ook in een opvang voor meerderjarigen maatwerk geboden kan worden, door middel van extra ondersteuning of externe begeleiding. In de situatie van eiser is met hem en zijn contactpersoon een gesprek gevoerd waarin eiser heeft verklaard dat hij het naar zijn zin heeft op de locatie. Eiser heeft niet verzocht om extra begeleiding.
Beoordeling door de rechtbank7. De rechtbank is van oordeel dat het COa in beginsel mag uitgaan van de beoordeling die de minister van eisers leeftijd heeft gemaakt. De minister is immers het bestuursorgaan dat de leeftijd vaststelt van vreemdelingen.
7.1. In de onder 6 aangehaalde uitspraak van 15 mei 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat het COa de leeftijdsbepaling door de minister niet mag volgen in gevallen waarin een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat reden voor twijfel bestaat over zijn leeftijd. Dit is bijvoorbeeld het geval, zo overwoog de Afdeling, als een vreemdeling te kennen heeft gegeven dat hij bij de minister is opgekomen tegen de leeftijdsbepaling en op welke gronden hij dat heeft gedaan. In dat geval moet het COa navraag doen bij de minister over de leeftijdsbepaling en daarover in samenspraak met de minister zelf een standpunt vormen in het kader van de opvangbehoeften van de vreemdeling, aldus de Afdeling. Deze uitspraak betekent dat het standpunt van eiser op de presumptie van minderjarigheid, inhoudende dat als de meerderjarigheid van een vreemdeling ter discussie wordt gesteld die vreemdeling per definitie in de minderjarigenopvang dient te worden geplaatst, niet opgaat. Bij twijfel over de meerderjarigheid is wel noodzakelijk dat het COa een eigen standpunt hierover inneemt dat door de rechter kan worden getoetst.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de uitzondering op het beginsel dat het COa de minister mag volgen voor wat betreft de leeftijdsbepaling, zoals benoemd in de uitspraak van de Afdeling, zich in de situatie van eiser voordeed. Allereerst is daarvoor redengevend dat uit het dossier blijkt dat eiser heeft verklaard dat de in Griekenland geregistreerde geboortedatum door hemzelf is opgegeven aan de autoriteiten aldaar. Anders dan eiser stelt is derhalve niet (alleen) het interstatelijke vertrouwensbeginsel toegepast, maar is door de minister (tevens) overgenomen hetgeen eiser in eerste instantie zelf verklaarde over zijn geboortedatum.
7.3.
Vervolgens gaf eiser in Nederland een andere geboortedatum op dan hij eerder in Griekenland had gedaan, op basis waarvan hij als minderjarige werd aangemerkt en in een opvang werd geplaatst voor minderjarigen. Op basis van de daarna uitgevoerde leeftijdsschouw werd door de minister geconcludeerd dat er twijfel bestond over de door eiser gestelde geboortedatum. Dat de weergave van de schouw in de onder 4.2. aangehaalde memo van de minister onjuistheden bevat, zoals eiser stelt, maakt niet dat de eindconclusie anders zou moeten zijn.
7.4.
Aanknopingspunten voor twijfel over de juistheid van de door de minister geregistreerde leeftijd zijn gelegen in het individueel uittreksel en de geboorteverklaring, die door eiser op 25 maart 2024 en 15 april 2024 aan de minister zijn overgelegd. De minister heeft de documenten echt bevonden maar ze niet aangemerkt als bewijsmiddelen voor de gestelde minderjarigheid van eiser, onder meer vanwege het ontbreken van een pasfoto op de documenten. Bovendien blijkt uit de documenten die op [datum] in Syrië zijn afgegeven dat de geboortedatum van eiser pas op [datum], aldus meer dan 17 jaar na de datum waarop eiser stelt te zijn geboren, door de Syrische autoriteiten is geregistreerd.
7.5.
Het COa heeft de minister om informatie gevraagd over de leeftijdsbepaling van eiser, resulterend in de onder 4.2. aangehaalde memo. Deze handelswijze van het COa acht de rechtbank op zich zorgvuldig. Het COa heeft vervolgens, in overeenstemming met de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling, een eigen standpunt gevormd over de opvangbehoeften van eiser en dat neergelegd in het bestreden besluit.
7.6.
De rechtbank oordeelt dat het COa in redelijkheid tot het in het bestreden besluit neergelegde standpunt heeft kunnen komen. Hierbij is niet alleen relevant dat het COa het standpunt van de minister in de memo over de door eiser overgelegde documenten heeft mogen volgen. Die documenten leiden niet langer tot twijfel, nu ze weliswaar echt bevonden zijn maar gemotiveerd en onderbouwd niet als bewijsmiddel kunnen worden aangemerkt voor de gestelde minderjarigheid van eiser. Hierbij is ook relevant dat het COa, zoals toegelicht ter zitting, bij en na de overplaatsing extra zorg en aandacht aan eiser heeft besteed. Dat betekent dat het COa tot het overplaatsen van eiser naar een opvang voor meerderjarigen heeft kunnen besluiten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het besluit van het COa in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
I. Wolthuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.