Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2024 in de zaak tussen
[naam], eiser,geboren op 21 januari 2006 alias [geboortedatum],
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, COa
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het besluit4. Eiser heeft op 24 februari 2024 in Nederland asiel aangevraagd. Hierbij was hij ongedocumenteerd en heeft hij de geboortedatum [geboortedatum] opgegeven. Vanwege de gestelde minderjarigheid is eiser door het COa geplaatst in een opvanglocatie voor minderjarigen.
4.1. Vanwege het ontbreken van identificerende documenten heeft de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de minister) een leeftijdsschouw uitgevoerd. De uitkomst daarvan is dat er twijfel bestaat over de door eiser gestelde leeftijd. Vervolgens is op 8 maart 2024 door de minister een Dublinonderzoek gestart. De Griekse autoriteiten hebben de minister medegedeeld dat eiser in Griekenland geregistreerd staat met de geboortedatum [geboortedatum]. Op 18 maart 2024 heeft de minister de geboortedatum van eiser gewijzigd van [geboortedatum] naar [geboortedatum] en het COa hierover geïnformeerd.
4.2. Omdat eiser door de gewijzigde leeftijdsregistratie thans als meerderjarig wordt beschouwd, is op 22 maart 2024 door de jeugdbeschermer van Nidos bij het COa bezwaar aangetekend tegen een mogelijke overplaatsing van eiser naar een opvanglocatie voor meerderjarigen. Op 18 mei 2024 is door de gemachtigde van eiser een zienswijze ingediend tegen het voornemen van het COa van 4 april 2024. Vervolgens is het bestreden besluit op 27 mei 2024 genomen, waarbij een memo van de minister ten aanzien van de leeftijdsbepaling van eiser als bijlage is opgenomen. Eiser is op 5 juni 2024 feitelijk overgeplaatst naar een opvang voor meerderjarigen.
Gronden van beroep5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat het COa ten onrechte is uitgegaan van de door de minister aangenomen geboortedatum. Eiser is geboren op [geboortedatum]. Dit blijkt volgens hem uit het door hem aan de minister verstrekte individuele uittreksel en de geboorteverklaring die uit Syrië zijn nagestuurd. Deze documenten zijn echt bevonden door Bureau Documenten. Het is dan ook niet duidelijk waarom deze documenten niet als identificerend zijn aangemerkt. Voorts is het COa in navolging van de minister ten onrechte uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierdoor is de leeftijdsregistratie in Griekenland overgenomen, terwijl eiser de door hem gestelde leeftijd aannemelijk heeft gemaakt met identificerende dan wel indicatieve documenten. Tot slot stelt eiser dat het COa onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet het voordeel van de twijfel krijgt ten aanzien van de door hem opgegeven geboortedatum. Hij heeft belang om in een opvang voor minderjarigen te worden geplaatst zolang hij nog minderjarig is omdat deze beter is ingericht op zijn specifieke opvangbehoeften, met name waar het gaat om het volgen van onderwijs en het ontvangen van begeleiding door Nidos. Ter zitting heeft de jeugdbeschermer van Nidos verklaard dat zij eiser achteruit ziet gaan onder de huidige omstandigheden waaronder hij wordt opgevangen. Daarmee is volgens haar de noodzaak voor een terugplaatsing in de minderjarigenopvang gegeven. Eiser is gebaat bij structuur en dagbesteding, iets waar het hem op zijn huidige opvanglocatie aan ontbreekt.
Verweerschrift6. Het COa stelt zich op het standpunt dat zij mag uitgaan van de door de minister gestelde geboortedatum. De minister is verantwoordelijk voor de leeftijdsbepaling van een vreemdeling en het COa speelt hierbij in beginsel geen rol. Het COa verwijst hierbij naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juli 2024 van de zittingsplaats Middelburg, ECLI:NL:RBDHA:2024:10617 en naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2011. Alleen in geval van concrete aanknopingspunten die reden geven tot twijfel wordt door het COa navraag gedaan bij de minister en vormt het COa zelf een standpunt over de opvangbehoeften van de vreemdeling. In de situatie van eiser heeft het COa een memo opgevraagd bij de minister, waaruit blijkt dat eiser zijn gestelde minderjarigheid niet met identificerende documenten heeft aangetoond. De door eiser overgelegde documenten zijn door de minister echt bevonden maar worden niet als identificerende documenten aangemerkt. Er is evenmin een leeftijdsonderzoek door eiser opgestart. Het COa is van oordeel dat als zij de minister mogen volgen. Totdat het onderzoek naar de leeftijd van eiser was afgerond en eiser meerderjarig was verklaard, heeft eiser in een opvanglocatie voor minderjarigen verbleven. De presumptie van minderjarigheid is gevolgd totdat de meerderjarigheid vaststond. Tot slot betoogt het COa dat ook in een opvang voor meerderjarigen maatwerk geboden kan worden, door middel van extra ondersteuning of externe begeleiding. In de situatie van eiser is met hem en zijn contactpersoon een gesprek gevoerd waarin eiser heeft verklaard dat hij het naar zijn zin heeft op de locatie. Eiser heeft niet verzocht om extra begeleiding.
Beoordeling door de rechtbank7. De rechtbank is van oordeel dat het COa in beginsel mag uitgaan van de beoordeling die de minister van eisers leeftijd heeft gemaakt. De minister is immers het bestuursorgaan dat de leeftijd vaststelt van vreemdelingen.
7.1. In de onder 6 aangehaalde uitspraak van 15 mei 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat het COa de leeftijdsbepaling door de minister niet mag volgen in gevallen waarin een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat reden voor twijfel bestaat over zijn leeftijd. Dit is bijvoorbeeld het geval, zo overwoog de Afdeling, als een vreemdeling te kennen heeft gegeven dat hij bij de minister is opgekomen tegen de leeftijdsbepaling en op welke gronden hij dat heeft gedaan. In dat geval moet het COa navraag doen bij de minister over de leeftijdsbepaling en daarover in samenspraak met de minister zelf een standpunt vormen in het kader van de opvangbehoeften van de vreemdeling, aldus de Afdeling. Deze uitspraak betekent dat het standpunt van eiser op de presumptie van minderjarigheid, inhoudende dat als de meerderjarigheid van een vreemdeling ter discussie wordt gesteld die vreemdeling per definitie in de minderjarigenopvang dient te worden geplaatst, niet opgaat. Bij twijfel over de meerderjarigheid is wel noodzakelijk dat het COa een eigen standpunt hierover inneemt dat door de rechter kan worden getoetst.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
I. Wolthuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2024.