ECLI:NL:RBDHA:2024:12333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28767 en AWB24/11709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie en vrijheidsbeperkende maatregel

Op 7 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken van een Syrische eiser tegen het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het COA om hem te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, alsook tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die hem verplichtte zich binnen bepaalde gebieden op te houden. De rechtbank oordeelde dat het COA op goede gronden had besloten tot de plaatsing van de eiser in de HTL, gezien zijn eerdere gewelddadige en agressieve gedragingen. De rechtbank concludeerde dat de incidenten die de eiser had veroorzaakt, waaronder bedreigingen en fysiek geweld tegen COA-medewerkers, van grote impact waren en dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn gedragingen niet ernstig waren. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser, waaronder zijn claim dat hij handelde uit zelfverdediging en dat het tijdsverloop tussen de incidenten en de plaatsing niet getuigde van grote impact. De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier mr. K.E. Mulder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.28767 en AWB24/11709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2024 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (het COa), het COa,

alsmede
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2024 (hierna: het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (hierna: HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 5 juli 2024 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB24/11709) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.28767) beroep ingesteld.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor behandeling van het beroep ter zitting op 2 augustus 2024. Eiser heeft de rechtbank op 1 augustus 2024 een bericht van verhindering gestuurd en laten weten dat hij een mondelinge toelichting op het beroep niet noodzakelijk acht. Vervolgens hebben de minister en het COa op 1 augustus 2024 een bericht van verhindering gestuurd en ingestemd met schriftelijke behandeling. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 5 augustus 2024.

Overwegingen

1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 5 juli 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een grote en zeer grote impact. Eiser verblijft sinds 3 november 2023 in de opvang van het COa en is sindsdien meerdere malen negatief in beeld geweest en hij heeft meermaals incidenten veroorzaakt, waaronder twintigmaal agressie en geweld tegen personen fysiek, zevenmaal agressie en geweld tegen personen verbaal en zesmaal verwijtbaar brandgevaar. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen onder andere, twintig correctiegesprekken met eiser gevoerd en meerdere ROV-maatregelen opgelegd.
1.1
Door het COa is geconstateerd dat eiser op 2 juli 2024 een COa-medewerker heeft uitgescholden, tegen de muur en plexiglas aan heeft geslagen en heeft gedreigd de opvanglocatie in brand te steken. Vervolgens is eiser een unit binnengeglipt, heeft hij daar een medebewoner en het COa uitgescholden, heeft eiser de COa-medewerker meermaals geduwd en geprobeerd in het gezicht te slaan, waardoor de medewerker drie krassen van 10 centimeter in haar nek heeft staan. Naar aanleiding van het incident heeft het COa de politie gebeld en hebben de COa-medewerkers aangifte gedaan. Eiser zijn zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen, heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. De gedragingen van eiser zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
2. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 5 juli 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Ter zake wordt verwezen naar het plaatsingsbesluit van het COa van 5 juli 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunten partijen
3. Eiser stelt dat het eerste incident ten onrechte is aangemerkt als een incident met grote impact. Hij voert aan dat hij zijn excuses heeft aangeboden aan de betreffende COa-medewerker en heeft voldaan aan de opdracht van het COa om zijn douche schoon te maken.
3.1.
Ten aanzien van het tweede incident stelt eiser dat door het COa was toegezegd dat hij vijf minuten in de unit mocht blijven en dat hem vervolgens werd gevraagd om de unit te verlaten. Eiser stelt dat hij hierdoor in verwarring is gebracht en dat de verwarring bij hem tot irritatie heeft geleid. Eiser voert voorts aan dat hij de COa-medewerker niet heeft geslagen, maar enkel heeft gehandeld vanuit zelfverdediging. Eiser stelt dat aldus niet kan worden gesproken van een incident met zeer grote impact, te meer nu de politie geen reden heeft gezien om hem mee te nemen. Eiser voert verder aan dat het tijdsverloop tussen het incident en de overplaatsing niet getuigt van een incident met zeer grote impact.
3.2.
Eiser stelt spijt te hebben van zijn handelen. Voorts voert eiser aan dat hij minderjarig is en dat vrijheidsbeperking een te zware bestraffing is.
4. Het COa stelt zich op het standpunt dat eiser sinds hij bij het COa verblijft veelvuldig negatief in beeld is geweest. Het COa heeft getracht een positieve gedragsverandering bij eiser teweeg te brengen door het voeren van correctiegesprekken, het opleggen van time-out maatregelen en hem al eerder over te plaatsen naar een andere locatie. De eerder opgelegde maatregelen hebben volgens het COa niet tot het gewenste resultaat geleid.
4.1
Het COa stelt dat het eerste incident wel degelijk een grote impact heeft gehad. Zo heeft eiser zich verbaal agressief gedragen en vervolgens fysiek agressief gedragen door hard te slaan op het plexiglas. Het COa stelt dat het feitelijk vaststaat dat eiser zich in de ochtend verbaal en fysiek agressief heeft gedragen tegen een COa-medewerker.
4.2.
Het COa stelt ten aanzien van het tweede incident dat geweld, in welke vorm dan ook, niet wordt getolereerd door het COa. De oorzaak van het geweld doet daaraan niet af. Het COa stelt verder dat eiser diverse waarschuwingen heeft ontvangen en daar geen gehoor aan heeft gegeven. De medewerker van het COa die het slaan van eiser probeerde af te weren heeft als gevolg krassen van tien centimeter in haar nek staan. Voorts stelt het COa dat zij niet begrijpt hoe de situatie voor eiser aanleiding heeft gegeven voor het uitbarsten in schelden en geweld. Het COa stelt dat nergens uit blijkt waar eiser zich heeft proberen tegen te verdedigen. Zelfs als van zelfverdediging moet worden uitgegaan, dan is het COa van mening dat het door eiser toegepaste geweld dermate disproportioneel is, dat van proportionele zelfverdediging geen sprake is. Het COa stelt dat de bewoners angstiger zijn geworden door het gedrag van eiser en dat het gezag van de medewerkers van het COa is aangetast.
4.3.
Het COa stelt zich voorts op het standpunt dat het betuigen van spijt of het tijdsverloop tussen oplegging van de maatregel en het incident, de impact van de incidenten niet wegneemt of minder ernstig maakt. Ook het feit dat de politie eiser niet heeft meegenomen is volgens het COa geen omstandigheid die afbreuk doet aan de ernst van de gedraging. Het door eiser toegepaste geweld was volgens het COa erop gericht om fysieke schade toe te brengen. Het COa stelt concluderend dat het plaatsingsbesluit op goede gronden en voldoende gemotiveerd is opgelegd en dat eiser behoort tot de doelgroep aan wie een HTL-maatregel opgelegd kan worden.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. Zoals ook uiteengezet in rechtsoverweging 1.1. volgt uit de verslaglegging van het COa dat eiser zich op 2 juli 2024 verbaal en fysiek heeft misdragen. Eiser heeft gewelddadig gedrag vertoont door een COa-medewerker uit te schelden, te duwen en te krabben en heeft verbaal dreigend gedrag vertoond door te dreigen met brandstichting. De stelling van eiser dat hij verward was door de mededelingen van de COa-medewerkers en handelde uit zelfverdediging is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de door het COa geschetste gang van zaken, te meer nu de verklaring van eiser tegenstrijdig is met die van de COa-medewerkers. De rechtbank is van oordeel dat het betuigen van spijt geen afbreuk doen aan de ernst van het incident. De rechtbank overweegt dat het COa zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat fysiek geweld tegen COa-medewerkers op geen enkele manier kan worden gerechtvaardigd. Hier kanttekeningen bij plaatsen doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van het incident of aan de impact die dit incident had op de medewerkers en medebewoners. Nu een COa-medewerker is verwond door het krabben van eiser heeft het COa het tweede incident naar het oordeel van de rechtbank terecht aangemerkt als een incident met een zeer grote impact.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat uit het feit dat er meerdere dagen tussen het incident en de plaatsing zijn verstreken volgt dat het incident niet als ernstig kan worden beschouwd. Het COa heeft in het incident aanleiding gezien om over te gaan tot plaatsing in de HTL en het administratief regelen van deze plaatsing – onder meer het in acht nemen van de minderjarigheid van eiser en het opzetten van een gesprek met NIDOS– kan enige tijd vergen. Het tijdsverloop doet gelet hierop geen afbreuk aan de aard en ernst van het incident. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het incident onvoldoende grondslag is voor plaatsing in de HTL.
5.2.
Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
6. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens ongegrond moet worden verklaard.
7. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 7 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.