ECLI:NL:RBDHA:2024:12341

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.25817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 2 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag volgens de Dublinverordening. Eiser heeft zijn beroep te laat ingediend en stelt dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is vanwege nalatigheid van zijn eerdere advocaat en trage postverwerking.

De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep en concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank wijst erop dat de beschikking aan de advocaat van eiser is verzonden en dat de postverwerking in het AZC geen rol speelt. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangetoond die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) om te onderbouwen dat de professionele rechtshulpverlener verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van het beroep.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk en kent geen proceskostenvergoeding toe. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25817

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2024, samen met de zaak NL24.25818, op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
4. Omdat het beroep van eiser na de beroepstermijn is ingediend, toetst de rechtbank allereerst of het beroep van eiser ontvankelijk is.
4.1.
Eiser betoogt dat zijn beroep ontvankelijk is omdat zijn te late indiening verschoonbaar is. De eerste advocaat van eiser heeft ernstig verzaakt. De eerste advocaat heeft namens eiser een zienswijze ingediend zonder die met hem te bespreken. Het besluit is naar zijn advocaat gestuurd en naar het AZC waar hij verblijft. Zijn advocaat heeft hem hier niet over ingelicht. Door de trage postverwerking op het AZC heeft het besluit eiser pas laat bereikt en nam hij pas kennis van het besluit toen de beroepstermijn al was verstreken. Op 7 juni ging eiser bij Vluchtelingenwerk informeren en hem werd verteld dat zij niks meer voor hem konden betekenen vanwege het verstrijken van de beroepstermijn. Toen eiser na drie weken een nieuwe advocaat had gevonden die voor hem beroep wilde indienen, is hij hiertoe overgegaan.
4.2.
De rechtbank begrijpt het betoog van eiser zo dat hij van mening is dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt voor het te laat indienen van het beroep. Eiser doet daarbij een beroep op een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) waarbij is geoordeeld dat bij de vaststelling van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding meer rekening moet worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval. [2] Volgens eiser moet uit de uitspraak worden opgemaakt dat de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is als het beroep zes weken na het verstrijken van de beroepstermijn is ingediend. [3] Als de rechtbank van mening is dat de uitspraak van het CBb niet de gewenste uitkomst tot gevolg heeft, doet eiser een beroep op het Bahaddar-arrest. [4] De termijnoverschrijding kan niet tot gevolg hebben dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat hij bij overdracht aan Kroatië onmiskenbaar een risico op schending van artikel 3 van het EVRM zou lopen. Eiser is in Kroatië verkracht door drie agenten, daarna door meerdere mishandeld en langs het spoor achtergelaten. Een terugkeer naar Kroatië zou onmenselijk zijn omdat hij dan geconfronteerd wordt met de plek waar die traumatische gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Ook is eiser bang dat in Kroatië het hem nogmaals zal overkomen.
4.3.
Het betoog slaagt niet. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. Hieronder wordt op de twee argumenten afzonderlijk ingegaan.
De uitspraak van het CBb
4.3.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de beschikking aan de toenmalige advocaat van eiser bekend is gemaakt door toezending via de fax op 28 mei 2024 en dat dit in overeenstemming is met de artikelen 3:41 en 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht.
Anders dan eiser stelt is het besluit niet naar eiser, die bij het AZC in Ter Apel verblijft, gestuurd zodat hetgeen omtrent de postverwerking in Ter Apel is gesteld, geen doel treft.
4.3.2.
Voor zover eiser stelt dat de termijnoverschrijding aan zijn toenmalige advocaat te wijten is omdat deze hem niet op de hoogte heeft gesteld van de beschikking overweegt de rechtbank als volgt.
In de uitspraak waar eiser naar verwijst heeft het CBb geoordeeld dat er bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding meer rekening moet worden gehouden met bijzondere omstandigheden, waarbij een op het inviduele geval gerichte, contextuele benadering wordt gehanteerd. [5] Hiervoor is wel vereist dat het beroep binnen een redelijke termijn is ingediend. Bij het vaststellen van de redelijke termijn moet volgens het CBb worden gekeken naar de wettelijke beroepstermijn van het aan de orde zijnde besluit. Als de beroepstermijn minder dan twee weken is, moet de bevoegde bestuursrechter per geval beoordelen wat een redelijke termijnoverschrijding is. [6] Verder heeft het CBb geoordeeld dat als de belanghebbende gedurende (een deel) van de overschreden bezwaar- of beroepstermijn werd bijgestaan door een professioneel rechtshulpverlener, blijft gelden dat diens handelen in beginsel voor risico van de indiener komt. De bestaande vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechters blijft hierover dus gehandhaafd. Van een professioneel rechtsbijstandverlener mag immers onder meer worden verwacht dat deze de termijnen bewaakt, eventueel gebruik maakt van de mogelijkheid om een pro-forma bezwaar- of beroepschrift in te dienen, in geval van een capaciteitstekort inspanningen verricht om dit op te vangen en tijdig voorzieningen treft voor vervanging bij eventuele uitval. Een termijnoverschrijding zal om die reden doorgaans niet verschoonbaar zijn. Uitzondering op dit uitgangspunt kunnen (heel) bijzondere persoonlijke omstandigheden van de zijde van de professionele rechtshulpverlener zelf zijn. De lat ligt hier dus hoger dan bij individuele burgers, vanwege de professionaliteit die in geval van beroepsmatig handelen mag worden verwacht.7
4.3.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser is bijgestaan door een professioneel rechtsbijstandverlener zodat gelet op de bovenstaande overweging, diens handelen voor risico van eiser komt. Niet gebleken is van heel bijzondere persoonlijke omstandigheden van de zijde van de professionele rechtshulpverlener zelf. De omstandigheid dat het contact met zijn voorgaande advocaat stroef verliep – nog daargelaten dat uit het dossier blijkt dat eiser hierin zelf een aandeel in had – kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat uit de stukken blijkt dat eiser op 7 juni 2024 contact heeft gehad met Vluchtelingenwerk over de bestreden beschikking en dat het vervolgens nog drie weken heeft geduurd voordat daadwerkelijk het beroep is ingediend. Eiser heeft geen enkele onderbouwing gegeven voor deze ruime periode, mede in het licht van de (korte) beroepstermijn van een week.
Bahaddar-arrest
4.3.4.
De rechtbank overweegt dat het EHRM in het arrest Bahaddar heeft geoordeeld dat wanneer een vreemdeling bij terugkeer naar het land van herkomst of een derde land onmiskenbaar blootgesteld zal worden aan een met artikel 3 van het EVRM-strijdige situatie, een nationale procedureregel niet mag voorkomen dat de asielaanvraag inhoudelijk beoordeeld zal worden. Los van de vraag of een confrontatie met de lidstaat waar een vreemdeling verkracht is een onmiskenbare schending van artikel 3 van het EVRM oplevert, heeft eiser de gestelde gebeurtenissen niet onderbouwd. Eiser heeft in beroep aangegeven zo snel mogelijk een medische verklaring te overleggen waaruit de gestelde verkrachting zou blijken. Eiser heeft tot op heden de medische verklaring niet overgelegd. Eiser heeft daarom niet aannemelijk kunnen maken dat een overdracht aan Kroatië onmiskenbaar in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Daarom kan de nationale procedureregel van een beroepstermijn van een week, niet opzij gezet worden.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.CBb 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
3.Eiser baseert dit op CBb 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, r.o. 4.2.
4.EHRM 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
5.CBb 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, r.o. 3.1-3.5.
6.Idem, r.o. 4.1-4.2.