ECLI:NL:RBDHA:2024:1235
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Oezbeekse nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening is dat de omstandigheden in Polen ver beneden de acceptabele standaard zijn en dat hij niet met onbekende bestemming is vertrokken.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat de asielprocedure in Polen niet aan de vereisten voldoet. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank, waarin is geoordeeld dat Polen zich houdt aan de verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die erop wijzen dat zijn individuele situatie anders is dan die van andere asielzoekers in Polen.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.