ECLI:NL:RBDHA:2024:1235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
NL23.37126 en NL23.37127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Oezbeekse nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening is dat de omstandigheden in Polen ver beneden de acceptabele standaard zijn en dat hij niet met onbekende bestemming is vertrokken.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat de asielprocedure in Polen niet aan de vereisten voldoet. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank, waarin is geoordeeld dat Polen zich houdt aan de verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die erop wijzen dat zijn individuele situatie anders is dan die van andere asielzoekers in Polen.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.37126 en NL23.37127

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting.
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk
ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Oezbeekse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1995. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Ook zou uit informatie van het COA [2] en de AVIM [3] blijken dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet met onbekende bestemming is vertrokken. Verder zijn omstandigheden in Polen ver beneden de acceptabele standaard. Dit heeft hij uit eigen ervaring meegemaakt en komt overeen met informatie uit objectieve, openbare bronnen. Het is niet gebleken dat verweerder de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 5 juni 2023 [4] in het bestreden besluit heeft betrokken, waarin het Hof oordeelde dat de maatregelen die de Poolse wetgever heeft genomen onverenigbaar zijn met de waarborgen voor toegang tot een onafhankelijk en partijdig gerecht. De situatie in Polen is voor migranten slecht. In geval van overdracht is er een reëel risico op een met artikel 4 van het Handvest [5] en artikel 3 van het EVRM [6] strijdige behandeling en op indirect refoulement. Bovendien loopt eiser extra risico omdat hij niet uit een veilig land van herkomst komt. Gelet op het bovenstaande had verweerder zijn asielaanvraag inhoudelijk in behandeling moeten nemen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In de gronden beroep van 4 december 2023 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat hij nog contact heeft met eiser en dat eiser niet met onbekende bestemming is vertrokken, maar op dit moment bij kennissen verblijft. De rechtbank stelt vast dat dit betekent dat eiser nog procesbelang heeft en gaat over tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Polen dit niet doet.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De rechtbank verwijst allereerst naar het oordeel van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 2 juni 2022 [7] en de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 april 2023, waarin is geoordeeld dat voor Polen nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [8] Daarbij is onder andere ingegaan op de onderwerpen (toegang tot) de asielprocedure, pushbacks, juridische bijstand, opvangomstandigheden en toegang tot een onafhankelijke rechter en eerlijk proces in vreemdelingenrechtelijke zaken. Volgens de zittingsplaats Arnhem is niet gebleken dat Polen zich – afgezien van pushbacks aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het Europees asielrecht en de waarborgen die daaruit voortvloeien. De rechtbank ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd en aan informatie heeft overgelegd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen en overweegt hiertoe als volgt.
6.2
Het persoonlijk relaas van eiser biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure in Polen niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De enkele stelling dat dat zo is, zonder deze stelling te onderbouwen met stukken (die eiser persoonlijk betreffen) is daarvoor onvoldoende.
6.3
Wat betreft het beroep van eiser op voormelde uitspraak van het Hof van 5 juni 2023 oordeelt de rechtbank als volgt. Het is duidelijk dat (de onafhankelijkheid van) de rechterlijke macht in Polen in zijn geheel, en daarmee ook van de Poolse vreemdelingenrechter, onder druk staat. Dit blijkt ook uit de uitspraak van het Hof. Dit is echter op zichzelf nog niet voldoende voor het oordeel dat in het geval van eiser niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6.4
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 januari 2019 [9] en het arrest van het Hof van Justitie in de zaak LP van 17 december 2020 [10] volgt dat als de onafhankelijkheid en/of onpartijdigheid van de rechterlijke macht in een lidstaat (structurele of fundamentele) gebreken kent, dit op zichzelf niet voldoende is voor de conclusie dat sprake is van een dusdanige situatie dat in die lidstaat gevreesd moet worden voor een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het EU Handvest. Of dat reëel risico bestaat, moet per individueel geval worden beoordeeld. Daarvoor is relevant om te bepalen of er sprake is van individuele risicofactoren die maken dat juist het proces van deze betrokkene zal worden beïnvloed.
6.5
In de zaak van eiser kan in het midden blijven of de onafhankelijkheid en/of onpartijdigheid van de rechterlijke macht in Polen zodanig is dat deze structurele of fundamentele gebreken kent. Immers, zelfs als die situatie zich zou voordoen, dan is dat in deze zaak niet relevant omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hiervoor genoemde reële risico zich ten aanzien van de vreemdelingenrechtspraak in het algemeen en in zijn geval in het bijzonder zal voordoen. Eiser heeft namelijk op dat punt geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit geconcludeerd kan worden dat er (mogelijk) sprake is van individuele risicofactoren die een eventuele juridische procedure van hem in Polen zou kunnen beïnvloeden. Eiser heeft uitsluitend gewezen op het arrest van het Hof en de algemene situatie van de rechterlijke macht in Polen. Uit de door eiser ingeroepen informatie blijkt niet dat hij geen toegang heeft tot een rechter en evenmin dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken dan wel dat zij dit niet zouden doen of dat de Poolse tuchtkamer hen nadien maatregelen heeft opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Verder overweegt de rechtbank dat het Hof onlangs heeft geoordeeld dat - kort gezegd - een rechter bij een overdrachtsbesluit niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. [11] Nu verweerder heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen, kan ook deze beroepsgrond niet slagen.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [12] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de
rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U
moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is
verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw
verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak
op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrechter (Awb).
2.Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.
3.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
4.Hierna: het Hof, ECLI:EU:C:2023:442.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 2 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5327.
8.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 28 april 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2475.
10.ECLI:EU:C:2020:1033.
11.Uitspraak van 30 november 2023,
12.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.