ECLI:NL:RBDHA:2024:12423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.26511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel ex art 56 Vw

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan eiseres, een Burkinese vrouw, en haar minderjarige kind. De maatregel is opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 21 juni 2024, omdat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 29 oktober 2021 een asielaanvraag heeft ingediend, die op 10 december 2021 als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiseres heeft geen verzoek tot uitstel van vertrek gedaan of een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend. De rechtbank heeft de medische omstandigheden van eiseres, waaronder haar zwangerschap en HIV-infectie, meegewogen, maar oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de vrijheidsbeperking onterecht te verklaren. De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vrijheidsbeperkende maatregel noodzakelijk is voor de openbare orde en dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij niet kan terugkeren naar haar land van herkomst. Het beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26511

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum 1],
van Burkinese nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
mede namens haar minderjarige kind

[minderjarige]

geboren op [geboortedatum 2],
van Ghanese nationaliteit,
hierna samen: eiseres,
(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister een eiseres een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor behandeling van het beroep ter zitting op 2 augustus 2024. Eiseres heeft de rechtbank op 28 juli 2024 een bericht van verhindering gestuurd. De rechtbank heeft vervolgens eiseres en de minister in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk te behandelen en een termijn gegeven voor het indienen van de beroepsgronden en een verweerschrift. Eiseres en de minister hebben ingestemd met schriftelijke behandeling. Eiseres heeft de gronden van beroep ingediend op 31 juli 2024. De minister heeft een verweerschrift ingediend op 1 augustus 2024. De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 5 augustus 2024.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw kan door de minister overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d en e.
1.1.
Op grond van artikel 56, tweede lid van de Vw blijft toepassing van het eerste lid achterwege, dan wel wordt de toepassing beëindigd, zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.
1.2.
De vrijheidsbeperkende maatregel kan ingevolge artikel 5.1. van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bestaan uit:
een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of;
een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.
1.3.
In paragraaf A5/1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat vermeld dat, anders dan bij oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zoals neergelegd in de Vw, een vrijheidsbeperkende maatregel in de regel niet disproportioneel zal zijn indien deze nodig is voor de voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling. Wel moet worden nagegaan of in de gegeven omstandigheden, de door de vreemdeling gestelde belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van de overheid bij het beschikbaar houden van de vreemdeling voor het vertrekproces.
1.4.
In paragraaf A5/5 van de Vc staat vermeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 – in combinatie met een toezichtmaatregel op grond van artikel 54, eerste lid van de Vw – wordt opgelegd op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid aan de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf.
2. De minister heeft eiseres verplicht om met ingang van 24 juni 2024 te verblijven in de gemeente Emmen, alwaar zij zich in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) Emmen dient op te houden. De minister heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en acht hierbij van belang dat eiseres niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Verder beschikt eiseres niet over een vaste woon-of verblijfplaats, noch over voldoende middelen van bestaan en kan haar middels deze vrijheidsbeperkende maatregel toch onderdak worden geboden, nu haar recht op opvang per 17 februari 2024 is beëindigd.
3. Vast staat dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft. Eiseres heeft immers op 29 oktober 2021 een asielaanvraag ingediend, die op 10 december 2021 is afgewezen als kennelijk ongegrond. Op 14 juli 2022 is de beschikking van 10 december 2021 ingetrokken. Op 14 juli 2023 is de asielaanvraag niet ontvankelijk verklaard. Het hiertegen ingediende beroep is op 15 mei 2024 ongegrond verklaard en het hoger beroep moet nog worden behandeld.
3.1.
Voorts heeft eiseres geen rechtmatig verblijf (meer) op grond van artikel 64 van de Vw. Aan eiseres is op 5 januari 2022 uitstel van vertrek verleend tot uiterlijk 10 juni 2022. Op 12 mei 2022 is het verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld dat op 8 december 2023 gegrond is verklaard, vervolgens is aan eiseres op grond van artikel 64 van de Vw uitstel van vertrek verleend tot 17 februari 2024.
Standpunten partijen
4. Eiseres betoogt dat zij niet kan terugkeren naar Ghana of Burkina Faso. Hiertoe voert eiseres aan dat een terugkeerverplichting naar Burkina Faso haar niet kan worden tegengeworpen omdat de asielaanvraag niet-ontvankelijk is verklaard nu Ghana een voor haar veilig derde land is en in de asielprocedure niet is beoordeeld of eiseres veilig terug kan keren naar Burkina Faso en of er geen risico is op schending van artikel 3 EVRM.
4.1.
Eiseres stelt voorts dat zij niet kan terugkeren naar Ghana omdat zij op dit moment zwanger is en met HIV is geïnfecteerd. Eiseres heeft ter onderbouwing stukken overgelegd waaruit haar zwangerschap blijkt en waaruit blijkt dat zij onder behandeling staat bij de internist in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) waar zij maandelijks langs moet gaan voor controle. Eiseres stelt dat zij gezien haar zwangerschap en haar HIV infectie niet kan worden uitgezet en dat niet van haar kan worden verlangd dat ze vertrekt uit Nederland. Eiseres concludeert dat aan haar ten onrechte vrijheidsbeperkingen zijn opgelegd, nu zij zich dagelijks moet melden en dat zij hierdoor problemen ondervindt omdat ze regelmatig voor controle naar het UMCG moet.
5. De minister stelt zich op het standpunt dat de vrijheidsbeperkende maatregel rechtens juist en terecht is opgelegd aan eiseres. De minister stelt dat het vooral van belang is dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft op dit moment, dat op haar een vertrekplicht rust en dat eiseres geen recht meer heeft op reguliere opvang. Volgens de minister is het belang van de maatregel er vooral in gelegen dat eiseres op deze wijze onderdak kan worden geboden.
5.1.
De minister stelt ten aanzien van de onmogelijkheid tot terugkeer dat het op de weg van eiseres ligt om te verzoeken om uitstel van vertrek om medische redenen (een artikel 64 Vw aanvraag). Eiseres heeft al eerder uitstel van vertrek gehad en niet valt uit te sluiten dat eiseres na beëindiging van het eerdere uitstel van vertrek in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning humanitair niet tijdelijk voor een medische behandeling. De minister stelt dat eiseres nimmer een daartoe strekkende aanvraag heeft ingediend en het verleende uitstel van vertrek inmiddels is verlopen. De minister wijst hierbij op het beleid in de Vc onder paragraaf B8/9.
5.2.
De minister stelt zich voorts op het standpunt dat met de omstandigheid, dat eiseres onder behandeling staat bij het UMCG, bij oplegging van de maatregel voldoende rekening is gehouden. De minister verwijst daarbij naar de laatste zin van de maatregel en stelt dat eiseres om die reden in de buurt van het UMCG, te weten op de VBL in Emmen is geplaatst. De minister stelt tot slot dat niet wordt betwist dat eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat op haar een vertrekplicht rust, waardoor de plaatsing op een vrijheidsbeperkende locatie rechtmatig is.
Oordeel rechtbank
6. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Het betoog van eiseres dat voor haar geen terugkeerverplichting naar Burkina Faso, maar enkel naar Ghana bestaat, doet hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.
6.1.
De rechtbank overweegt voorts dat in geschil is of de medische omstandigheden van eiseres voldoende bij oplegging van de maatregel zijn afgewogen. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de vrijheidsbeperkende maatregel blijkt dat de medische omstandigheden van eiseres voldoende zijn meegewogen bij oplegging van de maatregel. De rechtbank overweegt dat uit de maatregel blijkt dat eiseres op de VBL te Emmen is geplaatst omdat zij onder behandeling staat bij het UMCG en deze locatie zich in de buurt van het UMCG bevindt. De rechtbank volgt eiseres niet in haar niet nader onderbouwde stelling dat zij problemen ondervindt door de combinatie van de meldplicht op de VBL te Emmen en haar controles bij het UMCG.
6.2.
Ten aanzien van de stellingen van eiseres omtrent de onmogelijkheid tot terugkeer wegens haar medische omstandigheden overweegt de rechtbank dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat het op de weg van eiseres ligt om een verzoek tot uitstel van vertrek te doen of een aanvraag voor een verblijfsvergunning humanitair niet tijdelijk voor een medische behandeling in te dienen. De rechtbank is niet gebleken dat eiseres dit heeft gedaan.
6.3.
Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het belang van de openbare orde de maatregel vordert en dat de minister terecht geen aanleiding heeft hoeven zien om aan eiseres een lichter middel op te leggen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.