ECLI:NL:RBDHA:2024:12503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.29519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennisgeving voortduring van bewaring en beoordeling van voortvarendheid van de minister in vreemdelingenzaak

Op 9 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de voortduring van de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de eiser gegrond was, omdat de minister van Asiel en Migratie onvoldoende voortvarend had gewerkt aan de uitzetting van de eiser. De nationaliteit van de eiser was drie en een halve maand geleden bevestigd, maar de vlucht die voor 16 mei 2024 was gepland, was geannuleerd vanwege het niet afgeven van een laissez-passer door de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank stelde vast dat de minister niet voldoende navraag had gedaan bij deze autoriteiten en dat de standaardprocedures, zoals het voeren van vertrekgesprekken en het doen van rappels, niet volstonden in deze situatie. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring met ingang van de uitspraak opgeheven en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar de minister werd wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van €875,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29519

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

De minister heeft op 26 april 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, de gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ter zitting is geen tolk verschenen. De rechtbank heeft, na toestemming van eiser en zijn gemachtigde de zitting toch doorgang laten vinden. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 17 mei 2024 (in de zaak NL24.18958) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 10 mei 2024 van belang.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Voortvarendheid
3. Eiser betoogt dat voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Hiertoe voert eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Zo is de nationaliteit en identiteit van eiser al bevestigd door de autoriteiten van Algerije op 18 april 2024 en is buiten de schuld van eiser om de vlucht die gepland stond voor eiser op 16 mei 2024 geannuleerd. Eiser stelt voorts dat het onduidelijk is waarom de vlucht is geannuleerd en dat hij volledig heeft meegewerkt. Hij stelt dat het niet aannemelijk is dat hij op korte termijn wordt uitgezet nu hij al twee en een halve maand wacht op een nieuwe vluchtdatum.
4. De minister stelt dat wel voldoende voortvarend wordt gewerkt aan de uitzetting van eiser. Zo worden er regelmatig vertrekgesprekken met eiser gevoerd en wordt er elke vier weken gerappelleerd op de laissez-passer (lp) aanvraag van eiser. De Directie Internationale Aangelegenheden (DIA) heeft de minister laten weten dat de Algerijnse autoriteiten nog geen lp voor eiser willen verstrekken. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister aangegeven dat de Algerijnse autoriteiten kennelijk nog onderzoek willen doen en dat zij afhankelijk is van de Algerijnse autoriteiten. De minister stelt te voldoen aan haar verplichting door regelmatig te rappelleren op de lp-aanvraag. De minister stelt voorts dat zij niks kan eisen bij de Algerijnse autoriteiten en dat eiser niet actief meewerkt aan zijn uitzetting. De minister heeft benadrukt dat het niet afgeven van een lp niet betekent dat er sprake is van een weigering vanuit de Algerijnse autoriteiten.
Oordeel rechtbank
5. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank overweegt dat eiser op 18 april 2024 is gepresenteerd bij de Algerijnse autoriteiten en dat zijn nationaliteit naar aanleiding van de presentatie op 22 april 2024 is bevestigd. De rechtbank constateert voorts dat - klaarblijkelijk naar aanleiding van die bevestiging en de daarop volgende toezegging dat een lp zal worden afgegeven - op 16 mei 2024 een vlucht gepland stond voor eiser, die op 15 mei 2024 is geannuleerd omdat er geen lp voor eiser was afgegeven. Deze omstandigheden hadden de minister aanleiding moeten geven navraag te doen bij de Algerijnse autoriteiten naar de reden van het niet willen afgeven van een lp nadat de nationaliteit is bevestigd en een toezegging een lp te zullen gaan verstrekken is gedaan. Ook ligt het voor de hand dat op dossierniveau wordt gerappelleerd, zeker nu de nationaliteit van eiser inmiddels drie en een halve maand geleden is bevestigd. Onder deze omstandigheden mag meer van de minister worden verwacht dan het doen van standaard rappels en het vierwekelijks voeren van vertrekgesprekken. Het gegeven dat eiser niet volledig meewerkt aan zijn uitzetting is een belangrijke factor, maar rechtvaardigt de voortduring van de bewaring in deze omstandigheden niet langer. Nu de minister ter zitting geen duidelijkheid kon verschaffen over de reden van het niet afgeven van een lp en ter zitting niet is gebleken dat de minister op dossierniveau activiteiten heeft ondernomen, is de rechtbank van oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat de maatregel van bewaring met ingang van vandaag onrechtmatig voortduurt.
5.1.
De overige beroepsgronden laat de rechtbank gelet op het voorgaande onbesproken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf vandaag onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
7. Omdat de bewaring onrechtmatig is geworden op de dag dat ook de opheffing van de maatregel wordt bevolen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser schadevergoeding toe te kennen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
8. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.