ECLI:NL:RBDHA:2024:12513
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Zweden gedaan, dat door Zweden is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen en dat zijn bezwaren niet adequaat zijn behandeld. De rechtbank oordeelt echter dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en dat de staatssecretaris in het bestreden besluit is ingegaan op alle relevante elementen in de zienswijze van eiser. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat overdracht aan Zweden kan leiden tot indirect refoulement, maar de rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris zich deugdelijk heeft gemotiveerd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er systeemfouten zijn in de asielprocedure in Zweden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet verplicht was om de aanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 21 juni 2024.