ECLI:NL:RBDHA:2024:12513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.22742
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Zweden gedaan, dat door Zweden is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen en dat zijn bezwaren niet adequaat zijn behandeld. De rechtbank oordeelt echter dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en dat de staatssecretaris in het bestreden besluit is ingegaan op alle relevante elementen in de zienswijze van eiser. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat overdracht aan Zweden kan leiden tot indirect refoulement, maar de rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris zich deugdelijk heeft gemotiveerd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er systeemfouten zijn in de asielprocedure in Zweden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet verplicht was om de aanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 21 juni 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.22742
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. B.A. Palm),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M.K. Ruizendaal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Standaard voornemen
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen. De door eiser tijdens het aanmeldgehoor naar voren gebrachte bezwaren zijn ten onrechte niet gemotiveerd betrokken in het voornemen. De verwijzing van de staatssecretaris naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 20232 gaat volgens eiser niet op. In die uitspraak is geoordeeld dat een ‘standaardvoornemen’ aan de eisen kán voldoen. Dat is hier niet het geval. Naar de mening van eiser blijkt uit het voornemen in de zaak van eiser niet dat alle voor het standpunt van de staatssecretaris dragende overwegingen hierin zijn opgenomen. Door dit na te laten, is de besluitvorming onzorgvuldig tot stand gekomen. Volgens eiser dient het bestreden besluit daarom vernietigd te worden.
6. De rechtbank ziet in het voornemen geen reden het bestreden besluit te vernietigen. Het voornemen is een voorbereidingshandeling waarin staat dat de staatssecretaris van plan is de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen en hem over te dragen aan de Zweedse autoriteiten. Eiser had in het gehoor zijn bezwaren in algemene zin verteld, namelijk dat hij bang was dat Zweden hem zou uitzetten naar Afghanistan en hierop is in algemene zin gereageerd. Vervolgens is eiser in de gelegenheid gesteld om in zijn zienswijze verder argumenten aan te voeren. In het bestreden besluit is de staatssecretaris ingegaan op alle relevante elementen in de zienswijze. De rechtbank ziet in deze besluitvorming geen reden om te oordelen dat sprake is van onzorgvuldigheid of gebrekkige motivering. De beroepsgrond slaagt niet.

Indirect refoulement

7. Eiser voert ook aan dat de staatssecretaris had moeten onderzoeken of overdracht aan Zweden zal leiden tot indirect refoulement. Er is een reële kans dat hij door Zweden zal worden uitgezet naar Afghanistan, omdat zijn verblijfsvergunning is ingetrokken. Dit heeft hij ook zien gebeuren bij vrienden van hem. Eiser behoort tot de Hazara, waardoor hij vreest voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Hiertoe verwijst hij naar het rapport van Amnesty van 24 april 2024.3 Overdracht aan Zweden is in strijd met artikel 4 van het EU Handvest, artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (CAT) en artikel 16 van het CAT.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 20234 volgt dat een rechter van de verzoekende lidstaat bij de beoordeling van het overdrachtsbesluit (in beginsel) niet mag onderzoeken of bij overdracht naar de aangezochte lidstaat een risico op indirect refoulement bestaat. De rechter moet op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgaan dat de asielautoriteit in de verantwoordelijke lidstaat het risico op refoulement naar behoren beoordeelt en vaststelt en dat er overeenkomstig artikel 47 van het Handvest aan de derdelander daadwerkelijke rechtsmiddelen ter beschikking staan om in voorkomend geval de beslissing die deze autoriteit jegens hem heeft genomen aan te vechten. Dit is alleen anders wanneer deze rechter vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van
3 Amnesty International, ‘The State of the World’s Human Rights’, april 2024.
4 ECLI:EU:C:2023:934.
systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. Meningsverschillen tussen de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de verzoekende lidstaat, enerzijds, en van de aangezochte lidstaat, anderzijds, over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming tonen niet aan dat er sprake is van systeemfouten.5 Alleen deze uitlegging is verenigbaar met de doelstellingen van de Dublinverordening, die met name beoogt een duidelijke en hanteerbare methode ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat in te voeren en secundaire stromen van asielzoekers te voorkomen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in het bestreden besluit deugdelijk en navolgbaar gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Zweden sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen waardoor moet worden gevreesd voor een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
10. Tenslotte meent eiser gezien al het vorenstaande dat het gezien bovenstaande op de weg van de staatssecretaris had gelegen de aanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, ook omdat hij in Zweden beperkingen heeft ondervonden bij zijn gezinshereniging. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de staatssecretaris zich evenwel op het standpunt stellen dat van onevenredige hardheid in het geval van eiser geen sprake is. De huidige procedure is niet ingericht om overkomst van (beoogde) familieleden mogelijk te maken en verder zijn ten aanzien van eiser geen specifieke individuele omstandigheden gebleken die ertoe zouden leiden dat overdracht naar Zweden van onevenredige hardheid zou getuigen. Voor zover hij met verwijzing naar het rapport van Amnesty International van 24 april 2024 bedoelt dat hij in Zweden met discriminatie en racisme te maken krijgt, leidt dat niet tot een ander oordeel, reeds omdat uit zijn persoonlijke relaas niet volgt dat eiser hiermee te maken heeft gekregen. De staatssecretaris hoefde dus hierin geen reden te zien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
5 ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 142.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 juni 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.