ECLI:NL:RBDHA:2024:1252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
NL24.283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 3 januari 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 29 januari 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De Europese regelgeving, vastgelegd in de Dublinverordening, stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Duitsland heeft een verzoek om terugname van de eiser aanvaard, wat de beslissing van de staatssecretaris ondersteunt. Eiser heeft aangevoerd dat Duitsland zijn aanvraag niet heeft behandeld en dat hij in de bestuurlijke fase geen juridische bijstand heeft gehad. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Duitsland voldoet aan zijn internationale verplichtingen.

Eiser heeft ook betoogd dat hij bijzonder kwetsbaar is, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat zijn situatie afwijkt van de standaard. De rechtbank verwijst naar het Tarakhel-arrest, waarin wordt gesteld dat de staatssecretaris individuele garanties moet vragen in geval van bijzondere kwetsbaarheid. Eiser heeft niet aangetoond dat hij aan deze criteria voldoet. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met die in Nederland.

De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de overdracht naar Duitsland een risico voor de gezondheid van eiser met zich meebrengt. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.283

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.284, op 29 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet op zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3 Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel en Tarakhel-arrest
5. Eiser voert aan dat Duitsland zijn asielaanvraag niet heeft behandeld. Daarnaast heeft eiser in de eerste fase van de procedure geen juridische bijstand gehad. Enkel in beroep heeft hij een advocaat gekregen, maar dit is te laat. Voor een goed verloop van de procedure had eiser in de bestuurlijke fase ook juridische bijstand moeten krijgen. Daarnaast is eiser bijzonder kwetsbaar in de zin van het Tarakhel-arrest vanwege zijn medische situatie en het omdat hij biseksueel is. Er dienen daarom aanvullende garanties te worden gevraagd. [2]
5.1.
De rechtbank heeft het betoog met betrekking tot de juridische bijstand zo opgevat dat eiser hiermee aannemelijk wil maken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland kan worden uitgegaan.
5.2.
Het betoog slaagt niet. Als uitgangspunt geldt dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Duitsland zal voldoen aan zijn internationale verplichtingen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen, waardoor niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het betoog van eiser dat hij enkel in beroep juridische bijstand heeft gekregen, maar in de bestuurlijke fase niet, doet hier niet aan af. De staatssecretaris stelt zich hierover terecht op het standpunt dat de asielprocedure in Duitsland hiermee voldoet aan artikelen 19, 20 en 21 van de Procedurerichtlijn. In deze artikelen staat dat gratis rechtsbijstand mogelijk moet zijn in de beroepsprocedure, waarbij door de lidstaten de voorwaarde opgelegd kan worden dat dit alleen aangeboden wordt aan mensen die onvoldoende middelen van bestaan hebben. Daarnaast kunnen lidstaten bepalen dat juridische bijstand niet aangeboden wordt als het beroep geen reële kans van slagen heeft. [3] Daarnaast stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat als eiser vindt dat Duitsland zich niet aan de richtlijn houdt, hij daarover kan klagen bij de autoriteiten in Duitsland of het EHRM.
5.3.
Op grond van het Tarakhel-arrest dient de staatssecretaris, in geval van de bijzondere kwetsbaarheid van de vreemdeling, om individuele garanties te vragen voordat de staatssecretaris de vreemdeling overdraagt. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. Hierin is eiser niet geslaagd. Uit het patiëntendossier blijkt dat eiser door zijn stressvolle situatie een aantal lichamelijk en psychische klachten heeft, waarvoor eiser medicatie heeft gekregen. Dit is onvoldoende om te oordelen dat eiser bijzonder kwetsbaar is. Daar komt bij dat voor deze klachten ook medische voorzieningen zijn in Duitsland. Eiser heeft verder niet onderbouwd waarom hij als biseksuele man bijzonder kwetsbaar is.
Artikel 17 van de Dublinverordening
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moet trekken. Ter onderbouwing heeft eiser zijn patiëntendossier overgelegd, waaruit blijkt dat hij ernstige psychische klachten heeft. Deze klachten zijn volgens eiser voldoende bijzonder voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
6.1.
Het betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Hierbij mocht de staatssecretaris zich op het standpunt stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. De staatssecretaris heeft hierbij mogen overwegen dat de medische omstandigheden op zichzelf hiervoor onvoldoende zijn, omdat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er vanuit kan worden gegaan dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met die in Nederland. Eiser heeft niet aangetoond dat dit in zijn situatie niet het geval is. Verder mocht de staatssecretaris meewegen dat geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest geschikte land is voor de eventuele behandeling van eiser.
C.K.-arrest
7. Eiser betoogt dat sprake is van een situatie zoals in het C.K.-arrest. [4] Hierdoor kan overdracht geen doorgang vinden. De medische klachten van eiser zijn zeer ernstig en dit zou bij overdracht aan Duitsland leiden tot een medische noodsituatie. Ter onderbouwing heeft eiser zijn patiëntendossier overgelegd, waaruit zijn klachten blijken.
7.1.
Op grond van het C.K.-arrest kan, ook als van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, overdracht op zichzelf een reëel risico op artikel 4 van het Handvest opleveren. Dit kan voorkomen wanneer de overdracht van een vreemdeling met bijzonder ernstige psychische of lichamelijke problemen een ernstige verslechtering van zijn of haar gezondheidstoestand tot gevolg zal hebben. De vreemdeling dient gegevens te overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen van een overdracht aantonen.
7.2.
Het betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser enkel met het overleggen van zijn patiëntendossier niet heeft aangetoond dat zich een situatie zoals in het C.K.-arrest voordoet. Uit het patiëntendossier blijkt niet dat sprake is van bijzonder ernstige psychiatrische of lichamelijke problemen en wordt bovendien niet ingegaan op de gevolgen van een overdracht naar Duitsland. Er is daarom niet gebleken dat overdracht naar Duitsland zou leiden tot een verslechtering van de gezondheidstoestand van eiser.
Verschil in beschermingsbeleid
8. Eiser betoogt dat het beleid ten aanzien van LHBTI-personen in Nederland anders is dan in Duitsland. Echter eiser kan niet aantonen dat hij in Duitsland ten onrechte is afgewezen.
8.1.
Het betoog slaagt niet. Het Hof heeft in het arrest van 30 november 2023 [5] geoordeeld dat de lidstaat bij wie beroep is ingesteld tegen het overdrachtsbesluit, in dit geval Nederland, niet mag onderzoeken of de in de aangezochte lidstaat, in dit geval Duitsland, een risico bestaat op een schending van indirect refoulement door een verschil in beschermingsbeleid. Gelet hierop komt de rechtbank aan een beoordeling van het gestelde verschil in beschermingsbeleid niet toe.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712 (Tarakhel tegen Zwitserland).
3.ABRvS 27 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1816.
4.Hof van Justitie 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (C.K. tegen Slovenië).
5.Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.