ECLI:NL:RBDHA:2024:12577

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
23/4165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake verzoek om overbrenging naar Nederland op grond van de Tolkenregeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2024, in de zaak tussen eiser, een man uit Afghanistan, en de minister van Defensie, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland op grond van de Tolkenregeling beoordeeld. Eiser heeft in 2022 en 2023 een verzoek ingediend om hem en zijn gezinsleden over te brengen vanuit Afghanistan, waarbij hij stelt dat hij als bewaker bij de Afghan Security Guard (ASG) heeft gewerkt en daardoor onder de Tolkenregeling valt. De minister heeft het verzoek afgewezen, omdat eiser niet aan de voorwaarden zou voldoen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister eerder had gesteld dat een reactie op een verzoek om overbrenging geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Echter, na een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 april 2024, waarin werd geoordeeld dat een dergelijke reactie wel als een besluit moet worden aangemerkt, heeft de minister de rechtbank verzocht het beroepschrift door te zenden ter behandeling als bezwaar. Eiser heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen deze terugverwijzing.

De rechtbank concludeert dat de bezwaarprocedure ten onrechte is overgeslagen en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Het beroepschrift wordt doorgezonden naar de minister om als bezwaarschrift te worden behandeld. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4165

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland op grond van de zogenoemde Tolkenregeling.
1.1.
Verweerder heeft bij e-mailbericht van 12 mei 2023 op dit verzoek gereageerd. Eiser heeft hiertegen rechtstreeks beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft partijen gevraagd of zij instemmen met het zonder zitting afdoen van het beroep. [1] Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen. Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 1 december 2022 en 15 januari 2023 heeft eiser een verzoek ingediend om hem en zijn gezinsleden vanuit Afghanistan over te brengen naar Nederland. Eiser stelt dat hij vanaf 2008 tot 2010 als bewaker bij de Afghan Security Guard (ASG-bewaker) heeft gewerkt. Eiser beroept zich op de Tolkenregeling, omdat hij als bewaker zichtbaar zou zijn dan wel te herleiden was tot de Nederlandse missie. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser niet aan de voorwaarden voor overbrenging op grond van de Tolkenregeling voldoet.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiser betoogt dat hij wel aan de voorwaarden van de Tolkenregeling voldoet. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij hier niet onder zou vallen.
3.1.
Verweerder heeft zich eerder op het standpunt gesteld dat een reactie op een verzoek om overbrenging uit Afghanistan op grond van de Tolkenregeling geen besluit is in de zin van de Awb. Met de brief van 22 april 2024 heeft verweerder gewezen op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 april 2024 [2] , waarin de Afdeling heeft beslist dat een reactie van verweerder op een verzoek op grond van de Tolkenregeling wel een besluit is in de zin van de Awb. Gelet hierop heeft verweerder de rechtbank verzocht het beroepschrift aan hem door te zenden ter behandeling als bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De Afdeling heeft geoordeeld dat de afwijzing van een verzoek op grond van de Tolkenregeling een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank moet de e-mail van 12 mei 2023 daarom worden aangemerkt als een primair besluit, waartegen op grond van de Awb eerst bezwaar moet worden gemaakt. Pas als verweerder vervolgens een besluit heeft genomen op het bezwaar, kan daartegen beroep bij de rechtbank worden ingesteld. Hoewel de Awb [3] onder omstandigheden de mogelijkheid geeft tot rechtstreeks beroep, heeft verweerder aangegeven hiermee niet in te stemmen en is voor deze procedure ook niet in het algemeen met rechtstreeks beroep ingestemd. Eiser heeft in de brief van 8 mei 2024 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het terugverwijzen van het beroep naar verweerder zodat dit kan worden behandeld als een bezwaarschrift.
4.1.
Omdat ten onrechte de bezwaarprocedure is overgeslagen, zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank zal het beroepschrift doorzenden naar verweerder om te worden behandeld als een bezwaarschrift. [4]
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1500 en ECLI:NL:RVS:2024:1505.
3.Artikel 7:1a van de Awb.
4.Artikel 6:15 van de Awb.