In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het transformeren van een tuinhuis naar een gastenverblijf beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te weigeren. Dit besluit is genomen naar aanleiding van een bezwaar van een derde partij, die stelt dat de vergunning niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat het gebruik van het gastenverblijf de privacy en het woongenot van de derde partij onaanvaardbaar zou aantasten.
De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die van mening is dat het gebruik van het gastenverblijf niet in strijd is met de geldende regels. Eiser betoogt dat de verleende omgevingsvergunning in stand had moeten blijven, maar de rechtbank volgt dit standpunt niet. De rechtbank wijst erop dat de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de oude regels van toepassing blijven. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging door verweerder correct is uitgevoerd en dat de nadelige gevolgen van het gastenverblijf voor de bewoners van het buurperceel niet kunnen worden genegeerd.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die gemaakt moeten worden bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de rol van belanghebbenden in dergelijke procedures.