ECLI:NL:RBDHA:2024:12586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
22_6216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor transformatie van een reinwaterkelder naar woning naast rijksmonument

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het transformeren van een reinwaterkelder naar een woning. De reinwaterkelder ligt naast een als rijksmonument aangewezen watertoren. Eiser stelt dat de reinwaterkelder bouwkundig en functioneel verbonden is met de watertoren, waardoor een monumentenvergunning vereist is voor de transformatie. De rechtbank oordeelt dat niet kan worden uitgesloten dat de reinwaterkelder inderdaad verbonden is met de watertoren, en dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en draagt hem op om binnen achttien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij moet onderzoeken of de reinwaterkelder onder de bescherming van de monumentenwet valt. Eiser krijgt het griffierecht en proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6216

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: mr. S.K. Rijvers-Jagernath).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel [derde partij] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het, onder afwijking van de geldende beheersverordening, transformeren van een reinwaterkelder op het perceel [adres] in [plaats] (hierna: het perceel) naar een woning.
1.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 22 maart 2022 verleend. Met het bestreden besluit van 22 augustus 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en
[naam].

Waar gaat de zaak over?

2. Vergunninghouder heeft op 14 oktober 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het transformeren van een reinwaterkelder op het perceel naar een woning. Het bouwplan voorziet in verbouw van de bestaande reinwaterkelder daartoe, met toevoeging van een bouwlaag op de begane grond. De reinwaterkelder ligt naast een watertoren die is aangewezen als rijksmonument.
2.1.
Het bouwplan is niet in overeenstemming met de geldende beheersverordening “Elsenburgerbos-TNO/Pasgeld”. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan de in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) opgenomen kruimelgevallenregeling. [1]
2.2.
Volgens eiser miskent verweerder dat een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een rijksmonument is benodigd voor de beoogde transformatie van de reinwaterkelder. De ensemblewaarde van het als rijksmonument aangewezen watertorencomplex wordt door deze transformatie aangetast, aldus eiser.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 14 oktober 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Kan de koper van het perceel als partij deelnemen aan het geding?
5. [naam] (hierna: [naam]) is op zitting verschenen en heeft meegedeeld dat hij het perceel van vergunninghouder heeft gekocht en daarvan per 12 juli 2024 – na de op die datum beoogde overdracht – eigenaar zal zijn. Volgens [naam] was het aanvankelijk de bedoeling dat hij samen met de vergunninghouder naar de zitting zou komen, maar omdat de vergunninghouder zich heeft teruggetrokken is hij alleen naar de zitting gekomen.
5.1.
Op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende als partij deelnemen aan een geding. De vergunninghouder heeft zich in deze procedure als belanghebbende gemeld en is als partij toegelaten tot het geding. De rechtbank heeft geen bericht van de vergunninghouder ontvangen dat hij niet langer partij in deze procedure wil zijn. In de mededeling van [naam] van de verkoop en aanstaande overdracht van het perceel ziet de rechtbank geen aanleiding om de vergunninghouder niet langer als belanghebbende aan te merken.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat [naam] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt en daarom niet als partij kan deelnemen aan dit geding. [naam] heeft geen rechtstreeks, maar een afgeleid belang bij het bestreden besluit. Het belang van [naam] loopt parallel met dat van vergunninghouder en hij is op dit moment alleen via een contractuele relatie bij het bestreden besluit betrokken. [2]
Komt de rechtbank toe aan beoordeling van beroepsgronden over bescherming van monumentale waarden?
6. Eiser vreest dat het bouwplan zal leiden tot een aantasting van de ensemblewaarde van het als rijksmonument aangewezen watertorencomplex. Volgens hem is voor het bouwplan een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een rijksmonument [3] (hierna: een monumentenvergunning) benodigd. Daarmee beroept eiser zich op algemene belangen die worden beschermd door de Erfgoedwet en de Monumentenwet 1988.
6.1.
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, als deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. De wetgever heeft met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. [4]
6.2.
Eiser woont in de voormalige dienstwoning van de watertoren, die net als de watertoren zelf is aangewezen als rijksmonument. [5] Het ensemble van de watertoren en de voormalige dienstwoning is als complex aangewezen als rijksmonument. [6] De rechtbank is van oordeel dat de belangen van eiser bij een goede kwaliteit van zijn directe leefomgeving daarmee zijn verweven met de algemene belangen die de Erfgoedwet en de Monumentenwet 1988 beogen te beschermen. De verwevenheid van deze belangen brengt mee dat artikel 8:69a van de Awb niet in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van appellant en aan een mogelijke vernietiging van het bestreden besluit. [7] Is een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een rijksmonument benodigd?
7. Volgens eiser is de reinwaterkelder bouwkundig en functioneel verbonden aan de watertoren, waardoor deze onderdeel is van dat rijksmonument. Voor een bouwkundige wijziging van de reinwaterkelder is daarom ook een monumentenvergunning nodig, aldus eiser.
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor het vergunde bouwplan geen omgevingsvergunning voor het wijzigen van een rijksmonument is benodigd. Volgens verweerder blijkt uit een advies de Rijkdienst voor Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) van
16 november 2021 dat de reinwaterkelder niet is beschermd als rijksmonument en dat deze geen onderdeel uitmaakt van het beschermde watertorencomplex. De reinwaterkelder is ook niet vermeld in de redengevende omschrijvingen van de dienstwoning, de watertoren en het watertorencomplex.
7.2.
Het door verweerder bedoelde advies van de RCE is geen advies als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, van de Wabo, maar een e-mail van een adviseur van de RCE aan de secretaris van de gemeentelijke welstandscommissie. In de e-mail is onder meer het volgende geschreven:
“Ik moest het even uitzoeken maar zoals (…) van jullie commissie al aangeeft, is de reinwaterkelder niet beschermd als rijksmonument en maakt de kelder geen onderdeel uit van het beschermde watertoren complex.
Ik heb nog nagezocht hoe we hier in het verleden mee omgegaan zijn toen de reinwaterkelder verbouwd is tot studio maar voor zover ik kan vinden hebben we in het verleden ook niet geadviseerd over deze wijziging.
Omdat de reinwaterkelder niet beschermd is, zal de RCE in dit geval dus ook geen inhoudelijke advies uitbrengen over het plan voor het maken van een opbouw op de reinwaterkelder.
Wel een aanbeveling om gelet op de samenhang binnen het complex van watertoren en dienstwoning te kiezen voor een terughoudende uitstraling en vormgeving om te voorkomen dat het nieuwe element qua beeld gaat concurreren met de 2 rijksmonumenten. Maar die opmerking werd ook al gemaakt door jullie commissie.”
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de e-mail van de RCE onvoldoende basis biedt voor de conclusie van verweerder dat voor bouwkundige wijzigingen van de reinwaterkelder geen monumentenvergunning is benodigd. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat als rijksmonument beschermd is datgene wat als zelfstandige eenheid is genoemd in de redengevende omschrijving. Bij de bepaling van een zelfstandige eenheid gaat het om wat bouwkundig en functioneel één geheel vormt. [8] Aan een (onderdeel van een) bouwwerk dat niet in de redengevende omschrijving is genoemd kan daarom bescherming toekomen, mits dat bouwkundig en functioneel is verbonden.
7.4.
Uit de e-mail van de RCE blijkt niet of de conclusie dat de reinwaterkelder geen rijksmonument is steunt op onderzoek naar eventuele bouwkundige en functionele binding daarvan met de watertoren, of dat de tekst van redengevende omschrijving doorslaggevend is geweest. Op basis van de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van
14 februari 2018 kan ook niet worden geconcludeerd dat de reinwaterkelder niet is aan te merken als rijksmonument. Die uitspraak strekt ertoe dat geen bescherming als rijksmonument toekomt aan een uitbreiding van een monumentaal gebouw, als de uitbreiding dateert van na de aanwijzing als rijksmonument. Dat is hier niet aan de orde. Partijen gaan ervan uit dat de reinwaterkelder al bestond ten tijde van de aanwijzing van de watertoren als rijksmonument in 2001. Uit het besprokene op zitting blijkt dat verweerder niet aan de hand van de feitelijke situatie heeft onderzocht of de reinwaterkelder bouwkundig en functioneel is verbonden met de watertoren.
7.5.
Gelet op het voorgaande kan niet worden uitgesloten dat de reinwaterkelder bouwkundig en functioneel is verbonden met de watertoren. Als dat zo is, mag de reinwaterkelder niet zonder monumentenvergunning worden getransformeerd naar een woning. In het bestreden besluit is dit niet onderkend. Het bestreden besluit is daarom niet deugdelijk gemotiveerd en aan dat besluit ligt onvoldoende onderzoek ten grondslag.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:12 en 3:2 van de Awb. Verweerder moet opnieuw op het bezwaar beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat verweerder zal moeten onderzoeken of de reinwaterkelder bouwkundig en functioneel is verbonden met de watertoren. Als de reinwaterkelder deelt in de bescherming van de watertoren als rijksmonument, kan de omgevingsvergunning alleen in stand blijven als ook een monumentenvergunning kan worden verleend voor de transformatie van de reinwaterkelder.
8.1.
Gelet op het nog door verweerder te verrichten onderzoek ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Om diezelfde reden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder op te dragen om het geconstateerde gebrek te herstellen met een verbeterde motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van achttien weken. Deze termijn is ruim gesteld om verweerder in de gelegenheid te stellen om – afhankelijk van de uitkomst van zijn onderzoek – een aanvraag voor een rijksmonumentenactiviteit in behandeling te kunnen nemen en advies in te winnen bij de RCE.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De rechtsbijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,-) bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 22 augustus 2022;
  • draagt verweerder op binnen achttien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 184,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
J.M. Lo-A-Njoe, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
25 juni 2024.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In dit geval is toepassing gegeven aan artikel 4, eerste en negende lid van bijlage II van het Bor.
2.Vgl. de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 april 2021, ECLI:NL:CBB:2021:442.
3.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, Wabo.
4.Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 18-20.
5.Monumentnummer 518150 in het Rijksmonumentenregister.
6.Complexnummer 518148 in het Rijksmonumentenregister.
7.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
8.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4325 (onder 4.2).