ECLI:NL:RBDHA:2024:12590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
23/3286
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep van een Afghaanse eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om overbrenging naar Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2024, in de zaak met nummer SGR 23/3286, is het beroep van eiseres, een Afghaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar verzoek om overbrenging naar Nederland beoordeeld. Eiseres had verzocht om overbrenging voor haar en haar familie, omdat haar echtgenoot als bewaker voor de Afghan Security Guard (ASG) zou hebben gewerkt voor de Nederlandse krijgsmacht. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank concludeerde dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de echtgenoot van eiseres daadwerkelijk als ASG-bewaker ten behoeve van de Nederlandse militaire missie heeft gewerkt. De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden had geconcludeerd dat eiseres niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen valt. Eiseres had aangevoerd dat haar echtgenoot wel degelijk in aanmerking kwam voor overbrenging, maar de rechtbank vond dat de argumenten van eiseres niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het beroep niet aan eiseres kon worden toegerekend, waardoor het beroep ontvankelijk was. De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 525,- voor eiseres, die door verweerder moet worden betaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit Afghanistan, eiseres

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 21 maart 2023 (het bestreden besluit) afgewezen. Eiseres heeft tegen dit besluit rechtstreeks beroep ingesteld. [1]
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. De rechtbank heeft gelijktijdig met deze zaak ook de zaken SGR 23/2748, SGR 23/2750, SGR 23/3277, SGR 23/2785 en SGR 23/6891 ter zitting behandeld. De gemachtigde van eiseres was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. [naam 1].

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk?
2. De rechtbank dient, voordat aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep kan worden toegekomen, eerst te beoordelen of het beroep ontvankelijk is.
2.1
In artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkheidverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2.
De rechtbank is in het onderhavige geval van oordeel dat gelet op de persoonlijke omstandigheden de termijnoverschrijding niet aan eiseres kan worden toegerekend. Eiseres heeft ook zo spoedig mogelijk nadat zij stelt dat zij het bestreden besluit heeft ontvangen beroep ingediend.
2.3.
Het beroep is gelet op het voorgaande dan ook ontvankelijk.
Waar gaat deze zaak over?
3. Op 20 augustus 2021 heeft eiseres verweerder verzocht om haar en haar familie over te brengen naar Nederland. Eiseres stelt dat haar echtgenoot in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 heeft gewerkt als bewaker van Afghan Security Guard (ASG) voor de Nederlandse krijgsmacht in het kamp Hadrian in Deh Rawod, Uruzgan. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiseres dan wel haar echtgenoot niet zijn opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en niet behoren tot één van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (de Kamerbrief). [2] Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het daarvoor van doorslaggevend belang is dat de echtgenoot van eiseres niet rechtstreeks in dienst was bij het ministerie van Defensie, maar bij een ‘subcontractor’.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres betoogt dat zij voor overbrenging in aanmerking komt gelet op de groepen genoemd in de Kamerbrief. Verweerder maakt ten onrechte een onderscheid tussen personen die rechtstreeks voor de Nederlandse veiligheidstroepen werkzaam waren dan wel op basis van een subcontract. Dat eiseres haar echtgenoot heeft gewerkt op basis van een subcontract met ASG doet in de praktijk niet af aan zijn zichtbaarheid. Hoe het arbeidscontract juridisch geregeld was, was niet zichtbaar voor personen op straat en daarmee de leden van de Taliban. Verweerder heeft verzuimd op inzichtelijke wijze te onderbouwen dat de feitelijke situatie ter plaatse van invloed is op het lopen van risico. Verweerder miskent dat de echtgenoot van eiseres behoort tot de groep personen die op basis van WBV 2022/19 reeds is aangemerkt als een systematisch vervolgde groep die geassocieerd wordt met – of beschouwd wordt als ondersteunend aan – de voormalige Afghaanse autoriteiten. Zij worden door de Taliban als vijanden beschouwd en er bestaat gegronde vrees voor vervolging. Verder was het gebruikelijk dat Nederland via ASG personen voor zich liet werken. Ook zijn er aanwijzingen dat voormalige ASG contractanten wel in aanmerking zijn gekomen voor de speciale regeling. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunten onder andere naar een certificaat en de taskera van haar echtgenoot, de Guidance note van de UNHCR over Afghanistan, een getuigenverklaring van 15 maart 2023 van het voormalig hoofd beveiliging [naam 2] van het kamp Hadrian Deh Rawod, een interview over het kamp met [naam 2], verschillende mensenrechtenrapporten, en verschillende kamerstukken, waaruit volgt dat de positie van de ASG bewakers onderwerp is geweest van onderzoek. Mede gelet op het voorgaande is volgens eiseres zowel voor de tolkenregeling als de speciale voorziening wat betreft de positie van de ASG-bewakers sprake van een open einde. En kan verweerder niet zonder meer stellen dat een verzoek tot overbrenging voor 11 oktober 2021 had moeten worden ingediend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit bij de vaststelling dat eiseres buiten de reikwijdte van de Kamerbrief valt, doorslaggevende betekenis toegekend aan het feit dat bewakers van ASG niet direct voor het ministerie van Defensie werkzaam waren. In het verweerschrift heeft verweerder onderkend dat aan dit gegeven geen doorslaggevende betekenis toekomt. Dat betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
6. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
7. Het gaat hierbij onder meer om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL. Hun identiteit en Afghaanse nationaliteit moet vast te stellen zijn. Uit de Kamerbrief volgt dat Defensie en Justitie en Veiligheid de criteria zullen toepassen op de op 11 oktober 2021 bij Defensie beschikbare data, waaronder de meldingen van veteranen. Het betreft een afgebakende groep van ongeveer 500 (later bijgesteld naar 600) Afghanen (inclusief kerngezinnen).
8. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken die eiseres heeft overgelegd niet blijkt dat de echtgenoot van eiseres als ASG-bewaker ten behoeve van de Nederlandse militaire missie heeft gewerkt. Eiseres heeft een kopie van een werkpas van haar echtgenoot overgelegd, afgegeven op 28 september 2010, waarin als enroll date 3 oktober 2010 is vermeld, en als einddatum van de geldigheid 3 oktober 2011. Deze werkpas is afgegeven door “SOC” dat staat voor Special operations command of capability, dat is de naam van de Amerikaanse eenheid die destijds actief was in Uruzgan. Die naam komt ook voor op de kopie van het certificate of appreciation van 15 december 2012. Verder heeft eiseres een kopie van een (niet gedateerd) certificaat van een ASG training overgelegd, getekend door (kennelijk) een Nederlandse militair. Dat lijkt een Nederlands certificaat, maar dat certificaat is geen bewijs van werkzaamheden voor de Nederlandse missie, aldus verweerder. De training kan zijn gevolgd voor de overdracht aan de Amerikanen zonder dat werkzaamheden zijn verricht (gedurende tenminste een jaar) voor de Nederlandse missie. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen.
9. Ook aan de verklaring – dat de echtgenoot van eiseres drie tot vier jaar als ASG bewaker heeft gewerkt – van het hoofd beveiliging [naam 2] van 15 maart 2023 kan niet de waarde worden toegekend die eiseres daaraan gehecht wenst te zien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met deze verklaring niet alsnog aannemelijk gemaakt dat haar echtgenoot structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht voor Defensie, omdat verdere objectief verifieerbare informatie die dit ondersteunt ontbreekt.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen valt, in het bijzonder onder de als tweede genoemde groep.
11. Nu niet is gebleken dat de echtgenoot van eiseres ten behoeve van de Nederlandse missie werkzaam is geweest voor ASG, kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel al daarom niet slagen. Ook de omstandigheid dat volgens eiseres zowel wat betreft de tolkenregeling als de speciale voorziening uit de Kamerbrief sprake is van een open einde volgt de rechtbank niet. Uit de door eiseres ingebrachte Kamerbrief van 19 december 2023 volgt naar het oordeel van de rechtbank dat een “aanvulling op de werkafspraken 2014” wordt opgesteld. Daarbij wordt weliswaar aangesloten bij de materiële criteria uit de Kamerbrief, maar de aanvulling zal volgens de staande afspraken uit 2014 oftewel de tolkenregeling worden uitgevoerd. Zowel de aanvulling op als de werkafspraken uit 2014 zelf (dus de tolkenregeling) kennen een open einde. Uit het feit dat wordt aangesloten bij de materiële criteria van de speciale voorziening uit de Kamerbrief volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de speciale voorziening hiermee dan ook een open einde kent. Verweerder heeft zich, mede gelet op het voorgaande, dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een verzoek tot overbrenging voor 11 oktober 2021 moest worden ingediend om tot de afgebakende groep te behoren. Dat op verzoek van de Tweede Kamer (nader) wordt gekeken naar de positie van ASG-bewakers kan naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige procedure op dit moment dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Voor zover eiseres een beroep doet op de tolkenregeling overweegt de rechtbank dat deze regeling een andere strekking heeft dan de Kamerbrief. In het bestreden besluit is getoetst of eiseres op grond van de Kamerbrief in aanmerking komt voor overbrenging en niet of zij een beroep kan doen op de tolkenregeling. De rechtbank kan uitsluitend beoordelen of het bestreden besluit stand kan houden en kan in deze procedure daarom geen oordeel geven over de tolkenregeling, die buiten de omvang van dit geding valt.
12. De omstandigheid dat eiseres gevaar loopt in Afghanistan kan – ondanks het feit dat de rechtbank begrijpt dat dit voor eiseres juist het belangrijkste punt is – zoals ook door de Afdeling reeds is bevestigd, niet worden betrokken bij de beoordeling. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om buitenwettelijk begunstigend beleid en dat het kabinet daarbij veel beleidsruimte heeft.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen, maar met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
14. Omdat eiseres geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder geen griffierecht aan haar te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in beginsel in totaal € 1.750,-.
15. De rechtbank heeft gelijktijdig met deze zaak ook de zaken SGR 23/2748, SGR 23/2750, SGR 23/3277, SGR 23/2785 en SGR 23/6891 ter zitting behandeld. Bij uitspraak van dezelfde datum zijn vijf beroepen, inclusief onderhavige, gegrond verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om deze zaken aan te merken als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb. De samenhangende beroepen zijn gelijktijdig door de bestuursrechter behandeld, de rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek waren. De beroepsgronden zagen in alle zaken op dezelfde rechtsvraag en waren (nagenoeg) gelijkluidend.
16. Volgens de Bijlage bij het Bpb, onder C2, wordt voor meer dan vier samenhangende zaken een wegingsfactor van 1,5 toegepast. Toegepast op het hiervoor vermelde bedrag levert dat een proceskostenvergoeding op van € 2.625,- (€ 1.750,- × 1,5 ). Dit bedrag dient te worden gedeeld door het totaal aantal samenhangende zaken (€ 2.625,- ÷ 5) zodat de proceskostenvergoeding voor iedere zaak € 525,- bedraagt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 525,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze mogelijkheid is gegeven in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2684. Verweerder heeft ingestemd met rechtstreeks beroep.
2.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.