ECLI:NL:RBDHA:2024:12680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.16700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, die van Ugandese nationaliteit is, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De rechtbank stelt vast dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, zoals bepaald in de Dublinverordening. Eiser had zijn aanvraag ingediend, maar de minister heeft deze afgewezen op basis van het feit dat Nederland een verzoek om overname aan Oostenrijk had gedaan, dat door Oostenrijk was aanvaard. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en dat het besluit van de minister in stand blijft. Eiser had aangevoerd dat het besluit niet zorgvuldig was voorbereid en dat zijn vrees voor gevaar in Oostenrijk niet voldoende was meegenomen in de overwegingen van de minister. De rechtbank oordeelt echter dat de minister in zijn besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom de overdracht aan Oostenrijk gerechtvaardigd is en dat de vrees van eiser voor bepaalde personen in Oostenrijk niet leidt tot een onterechte overdracht. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten bij de behandeling van asielaanvragen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en kan binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16700

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Ugandese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.16701. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dit staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 27 februari 2024 bij Oostenrijk een verzoek om overname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek op 12 maart 2024 op grond van artikel 12, vierde lid van de Dublinverordening aanvaard.
Verwijzing naar de zienswijze
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Is er sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit?
6. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid omdat het voornemen uitsluitend standaard overwegingen bevat. Hij verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 7 december 2023 [3] , waarin wordt geoordeeld dat de minister in het voornemen gemotiveerd moet ingaan op de door de vreemdeling afgelegde verklaringen en het voornemen moet toespitsen op de concrete feiten en omstandigheden die zijn aangedragen. Eiser stelt dat door het gebruik van een standaard voornemen feitelijk een instantie is overgeslagen.
6.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het bestreden besluit van de minister onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt daartoe dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen heeft eiser door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De minister beoordeelt vervolgens alle argumenten uit het aanmeldgehoor en uit de zienswijze in het bestreden besluit. Volgens de rechtbank is deze handelwijze niet onzorgvuldig. [4] De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister in het voornemen voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en ook dat hij geen reden ziet om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Alle door eiser aangedragen bezwaren in de zienswijze tegen de overdracht zijn kenbaar meegenomen in de motivering van het bestreden besluit.
Het overleggen van de claim
7. Eiser betoogt dat het niet zorgvuldig is dat de minister pas in beroep de ontvangstbevestiging van verzending van de claim heeft overgelegd. Eiser stelt dat de in het bestreden besluit opgenomen stelling dat de minister tot 22 maart 2024 de tijd zou hebben gehad tot het verzenden van een claimverzoek aan Oostenrijk, evident onjuist en in strijd is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 september 2023. [5] Daarom stelt eiser dat de minister in ieder geval in zijn proceskosten moet worden veroordeeld.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat het niet eerder dan in beroep overleggen van de claimaanvraag niet maakt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. Het betoog van eiser dat de minister in de proceskosten van eiser zou moeten worden veroordeeld volgt de rechtbank dan ook niet.
Artikel 17 Dublinverordening
8. Eiser stelt dat hij niet over kan worden gedragen aan Oostenrijk omdat hij daar gevaar loopt. Hij stelt kennis van zaken te hebben in zijn land van herkomst die het daglicht niet kunnen verdragen. Eiser vreest in Oostenrijk vermoord te worden door zeer machtige personen uit zijn land van herkomst, bij wie bekend is dat hij een visum voor Oostenrijk heeft gekregen. Eiser stelt dat zijn angst zo groot is dat het om die reden als onredelijk bezwarend voor hem dient te worden geacht om te worden overgedragen. Eiser stelt verder dat de minister niet inhoudelijk is ingegaan op zijn pleidooi en het verzoek om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Daarom is hij van mening dat er sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
8.1.
Uitgaande van de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan moet worden afgezien van overdracht aan Oostenrijk. De vrees van eiser voor bepaalde personen in Oostenrijk leidt niet tot oordeel dat eiser niet kan worden overgedragen aan Oostenrijk. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming van de Oostenrijkse autoriteiten kan inroepen tegen die organisaties of personen. De rechtbank ziet in hetgeen eiser aanvoert geen reden op grond waarvan de minister was gehouden de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dit betekent dat eiser ongelijk krijgt en mag worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4348).