Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , eiser,
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
Inleiding
.
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Kroatië als verantwoordelijk land is aangewezen. Eiser heeft op 17 april 2024 zijn zaak gepresenteerd, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij de argumenten van eiser heeft gewogen tegen de geldende regelgeving en eerdere uitspraken over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser voerde aan dat hij in Kroatië niet de bescherming heeft gekregen die hij zocht en dat er risico's zijn verbonden aan zijn overdracht aan Kroatië, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoeft te worden, en dat de situatie in Kroatië niet zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast. De rechtbank heeft ook de medische omstandigheden van eiser in overweging genomen, maar oordeelt dat deze niet voldoende bijzonder zijn om de asielaanvraag alsnog in behandeling te nemen. De uitspraak is gedaan door rechter A.M.J. Adriaansen en is openbaar gemaakt op 30 april 2024.