ECLI:NL:RBDHA:2024:12690
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Ethiopische eiser wegens gebrek aan geloofwaardigheid en gegronde vrees voor vervolging
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Ethiopische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren op [geboortedatum], heeft op 6 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 4 juni 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 8 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ethiopië een gegronde vrees voor vervolging heeft.
Eiser heeft verklaard dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn vermeende banden met de Oromo Liberation Front (OLF) en zijn deelname aan demonstraties. De rechtbank oordeelt dat de minister de relevante elementen van eisers asielrelaas, zoals identiteit, nationaliteit, politieke overtuiging en problemen met de autoriteiten, niet geloofwaardig heeft geacht. De rechtbank stelt vast dat eiser vaag en onduidelijk is over zijn deelname aan demonstraties en dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van vervolging.
De rechtbank concludeert dat eiser niet tot een risicogroep behoort en dat zijn verklaringen over arrestaties en ontsnapping uit de gevangenis ongeloofwaardig zijn. De rechtbank bevestigt dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser legaal uit Ethiopië is vertrokken en niet direct asiel heeft aangevraagd, wat erop wijst dat hij niet in een acute vluchtsituatie verkeerde. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de asielaanvraag, het terugkeerbesluit en het inreisverbod in stand blijven.