ECLI:NL:RBDHA:2024:12821

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.24948
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende persoon, was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat de openbare orde de maatregel vorderde vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat op 14 juni 2024 was genomen, en heeft tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 27 juni 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, ondanks het feit dat eiser niet schriftelijk in een begrijpelijke taal op de hoogte was gebracht van de redenen van de bewaring. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend, en dat de gronden voor de maatregel voldoende waren om het risico op onttrekking aan het vreemdelingentoezicht aan te nemen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Biever, rechter, en is openbaar gemaakt op 4 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24948

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Jankie),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Raima).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Lazar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 2005.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De gemachtigde van eiser voert aan dat verweerder in strijd met artikel 5.3 van het Vb 2000 heeft gehandeld. Aan eiser is namelijk niet schriftelijk in een taal die eiser verstaat een afschrift gegeven van de bewaringsmaatregel. Gelet hierop dient de belangenafweging in het voordeel van eiser uit te vallen en dient de maatregel onrechtmatig te worden geacht. Daarnaast heeft verweerder eiser onvoldoende bevraagd over het toepassen van een lichter middel zeker gezien het feit dat eiser suïcidaal is en medische hulp nodig heeft. Voorts is de zware grond 3a ten onrechte ten grondslag gelegd aan de maatregel aangezien eiser via een Dublinoverdracht Nederland is binnengekomen.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5. Onder verwijzing naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 15 november 2023 [1] is de rechtbank van oordeel dat niet aan de eisen genoemd in de derde zin van artikel 5.3 van het Vb 2000, is voldaan. Daaruit volgt immers dat eiser bij uitreiking van de maatregel “schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte (wordt) gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel van
bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en
vertegenwoordiging aan te vragen”. Vaststaat dat eiser bij de uitreiking van de maatregel
van bewaring niet schriftelijk op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring in een
taal die hij verstaat. Er is dan ook sprake van een gebrek.
6. De rechtbank is van oordeel dat dit echter niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling is gehoord met behulp van een beëdigde tolk in het Arabisch, die hij goed heeft verstaan en begrepen. Tijdens dat gehoor is eiser op de hoogte gebracht van de aan de bewaring ten grondslag gelegde gronden en de grondslag van de vreemdelingenbewaring. Voorts is aan eiser medegedeeld dat hij via zijn advocaat beroep kan aantekenen tegen de maatregel.
7. De rechtbank stelt vast dat de zware grond onder 3b, 3c, 3d en 3f, en de lichte gronden onder 4a, 4c en 4d niet zijn bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gronden en de daarop gegeven motivering van verweerder de maatregel dragen, nu deze gronden al voldoende zijn om ten aanzien van eiser het risico op onttrekking aan het vreemdelingentoezicht aan te nemen. Gelet hierop hoeft de door eiser bestreden grond geen bespreking meer.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Anders dan de gemachtigde van eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser voldoende heeft bevraagd over het opleggen van een lichter middel. Uit het gehoor voorafgaande aan de oplegging van de maatregel heeft eiser voldoende gelegenheid gekregen om zijn persoonlijke belangen in het gehoor naar voren te brengen. Zo blijkt uit het gehoor dat eiser op de vraag “Zijn er persoonlijke belangen of andere redenen om in uw geval te kiezen voor het toepassen van dit lichter middel?” heeft gereageerd “Nee die heb ik niet.”. Verder heeft verweerder gemotiveerd overwogen dat eisers medische omstandigheden geen aanleiding vormen om af te zien van het opleggen van de maatregel van bewaring. Daarnaast heeft verweerder er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat er medische voorzieningen zijn in het detentiecentrum die in beginsel gelijk zijn aan de voorzieningen in de vrije maatschappij en zich in het detentiecentrum een Extra Beveiligde Zorgafdeling bevind. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij op dit moment medicatie krijgt.
9. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van N. Mekenkamp, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2023:4180.