ECLI:NL:RBDHA:2024:1289

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2219 en AWB 24/951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel van het COA in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren op een onbekende datum en van Libische nationaliteit, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een plaatsingsbesluit van het COA, dat hem per 22 december 2023 had geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die hem verplichtte zich binnen bepaalde gebieden op te houden. De rechtbank oordeelde dat het COA het incident dat had geleid tot de plaatsing, waarbij de eiser zich agressief had gedragen, terecht had gekwalificeerd als een incident met een zeer grote impact. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat het COA onzorgvuldig had gehandeld bij de voorbereiding van het plaatsingsbesluit, omdat er geen ondubbelzinnig akkoord was voor de hernieuwde plaatsing van de eiser. Hierdoor werd het beroep tegen het plaatsingsbesluit gegrond verklaard en vernietigde de rechtbank dit besluit. Aangezien de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunde op het plaatsingsbesluit, werd ook het beroep tegen deze maatregel gegrond verklaard. De rechtbank beval de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel en kende een schadevergoeding van € 1.225,- toe aan de eiser, alsook een proceskostenvergoeding van € 1.750,- aan de eiser, te betalen door het COA en de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/951 en NL24.2219

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Libische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2023 (hierna: het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser per die datum op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 22 december 2023 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB 24/951) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.2219) beroep ingesteld. Eiser heeft gronden ingediend.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het COa en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 22 december 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich op 25 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser agressief, destructief en provocerend gedrag vertoond. Eiser heeft een Trigion-medewerker uitgescholden, in zijn richting gespuugd, en eiser heeft een snijdende beweging langs zijn keel gemaakt waarbij hij naar de Trigion-medewerker wees. Vervolgens heeft eiser de hechtingen uit zijn hand getrokken, heeft eiser met zijn hoofd op de tafel geslagen waardoor eiser een bebloed gezicht had en heeft eiser vervolgens een COa-medewerker bespuugd met bloed. Toen de Trigion-medewerker en de COa-medewerker eiser wilden kalmeren is een worsteling ontstaan, waarbij eiser de Trigion-medewerker met bloed heeft bespuugd op zijn jas, en heeft geslagen met gebalde vuist op zijn neus. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
2. De staatssecretaris heeft met de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw eiser verplicht om zich met ingang van 22 december 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij de vrijheidsbeperkende maatregel bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit waarin het incident dat zich heeft voorgedaan is toegelicht. De staatssecretaris ziet in de door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden geen aanleiding om af te zien van de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser heeft in de HTL voldoende toegang tot psychische en medische zorgverlening.
Standpunten partijen
3. Eiser stelt dat uit de verslaglegging van het incident volgt dat het plaatsingsbesluit zonder eerdere incidenten is opgelegd, terwijl uit het plaatsingsbesluit volgt dat deze is opgelegd na herhaalde incidenten. Dit is volgens eiser tegenstijdig. Ten aanzien van het incident stelt eiser dat hij de COa-medewerker niet heeft geslagen. Dit heeft eiser ook al tijdens het gesprek van 2 februari 2023 aangegeven. Eiser heeft aangegeven dat hij ten tijde van het incident dronken was. Verder stelt eiser dat de oplegging van het plaatsingsbesluit een te zware bestraffing is en dat ten onrechte is afgezien van een lichtere maatregel. Eiser werd gefixeerd, met zijn arm op zijn rug en hoofd naar beneden naar de bespreekkamer geleid. Dit is volgens eiser disproportioneel, omdat er nog niet veel was gebeurd, slechts het schelden en het spugen waarbij niemand is geraakt. Verder is er geen sprake geweest van eerdere (ernstige) incidenten. Bovendien dateert de maatregel van bijna één jaar geleden. Het corrigerend effect van het plaatsingsbesluit is vanwege dit tijdsverloop niet groot en te verwaarlozen. Tot slot heeft eiser spijt van zijn handelen en wil hij zijn leven beteren.
3.1.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat geen sprake is van een ondubbelzinnig GZA-akkoord. In het akkoord staat enkel opgenomen dat er geen belemmering bestaat voor vervoer naar de HTL, dat is volgens eiser iets anders dan goedkeuring voor plaatsing. Eiser stelt onder verwijzing naar het bewonersdossier dat er ook medische aspecten zijn (eiser heeft zichzelf geslagen, heeft zijn hechtingen eruit getrokken, heeft met zijn hoofd op de tafel gebonkt) die niet zijn meegewogen bij de plaatsing.
4. Het COa stelt zich op het standpunt dat het incident d.d. 25 januari 2023 terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd en dat sprake is van een incident met een zeer grote impact. In de verslaglegging is uitgebreid beschreven hoe de situatie is ontstaan en wie welk aandeel in het incident heeft gehad. Het gedrag van eiser is terecht gekwalificeerd als gedrag met als doel de ander ernstig fysieke schade toe te brengen. De agressie van eiser richting het personeel was zodanig ernstig dat het COa-personeel genoodzaakt was om eiser te fixeren om zo de veiligheid van iedereen te kunnen garanderen. Eiser bleef tijdens zijn arrestatie agressief gedrag vertonen en om die reden heeft de politie een spuugmasker bij eiser omgedaan. Het COa volgt de stelling van eiser dat geen sprake is van eerdere ernstige incidenten niet. Eiser heeft in een kort tijdsbestek een tweetal incidenten veroorzaakt waar bij beide incidenten sprake was van agressief gedrag en dreiging tegenover COa-personeel. Verder volgt het COa de stelling van eiser dat het corrigerend gedrag van de maatregel te verwaarlozen is omdat het incident een jaar geleden heeft plaatsgevonden niet. Eiser heeft kort na het incident besloten om af te zien van opvang in de HTL en is vervolgens een jaar buiten beeld geweest, zodat het COa geen gedragsverandering heeft kunnen waarnemen.
4.1.
Verder stelt het COa zich op het standpunt dat geen sprake is van een contra-indicatie en dat het GZA voorafgaand aan de plaatsing akkoord heeft gegeven voor plaatsing. Uit het GZA-akkoord volgt dat eiser als zij-instromer weer welkom is op de HTL. Hieruit blijkt volgens het COa dat sprake is van een ondubbelzinnig akkoord.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
Het incident
5. De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden en ter zitting naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. Zoals ook uiteengezet in rechtsoverweging 1 volgt uit de verslaglegging van het COa dat eiser een Trigion-medewerker heeft uitgescholden, in zijn richting heeft gespuugd, en eiser heeft een snijdende beweging langs zijn keel gemaakt waarbij hij naar de Trigion-medewerker wees. Verder volgt uit het verslag dat eiser hechtingen uit zijn hand getrokken, met zijn hoofd op de tafel heeft geslagen waardoor eiser een bebloed gezicht had en eiser heeft een COa-medewerker bespuugd met bloed. Toen de Trigion-medewerker en de COa-medewerker eiser wilden kalmeren is een worsteling ontstaan, waarbij eiser de Trigion-medewerker met bloed heeft bespuugd op zijn jas, en heeft geslagen met gebalde vuist op zijn neus. De rechtbank overweegt dat de enkele ontkenning van eiser dat hij de COa-medewerker niet heeft geslagen onvoldoende is om te twijfelen aan de door het COa geschetste gang van zaken. De rechtbank volgt eiser gelet op de verslaglegging niet in zijn standpunt dat sprake is van disproportioneel handelen door het COa-personeel door eiser te fixeren om hem te kalmeren en de veiligheid van eenieder te kunnen garanderen. De rechtbank is van oordeel dat het COa het incident op 25 januari 2023 terecht heeft aangemerkt als een incident met een zeer grote impact, nu eiser met zijn gedrag als doel had de ander ernstige fysieke schade toe te brengen. De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden heeft overwogen dat een HTL-maatregel niet enkel bedoeld is om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag, maar ook is bedoeld voor het beschermen van de veiligheid en het welzijn van de andere bewoners en het COa-personeel van de opvanglocatie. Het effectueren van opvang is in eisers geval enkel mogelijk door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incident in de reguliere opvangvoorziening. Dat eiser spijt heeft maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de ernst van het incident minder is. Gelet op paragraaf 4.1 en 4.3.8 van het Maatregelenbeleid 2022 van het COa rechtvaardigt dit incident directe plaatsing in de HTL. Gelet op het voorgaande heeft het COa terecht geen lichter middel toegepast. De rechtbank acht het enkele verloop van tijd ten aanzien van het incident onvoldoende om het incident niet meer aan eiser te kunnen tegengeworpen, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gedrag is veranderd en bovendien eerder slechts enkele dagen in de HTL heeft verbleven.
Het GZA-akkoord
6. Uit paragraaf 4.3.8 van het Maatregelenbeleid 2022 van het COa volgt dat er een aantal contra-indicaties bestaan die aan een plaatsing in de HTL in de weg kunnen staan. Het uitgangspunt is dat bewoners met acute psychiatrische problematiek niet in de HTL worden geplaatst. Het COa vraagt daarom voorafgaande aan de oplegging van het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel GZA om advies.
6.1.
In het geval van eiser stelt de rechtbank vast dat het COa op 21 december 2023 om 15:45 uur GZA Hoogeveen de volgende e-mail heeft verstuurd:
“Onderwerp: 9010484078 zijinstromer
[…] Onderstaande heeft zich gemeld als zijinstromer in Ter Apel. Zijn er medische belemmeringen of dan wel contra indicaties om betrokkene terug naar de HTL te vevoeren. Graag horen wij van jullie.”
Het COa heeft vervolgens op 21 december 2023 om 16:44 uur een e-mail ontvangen van GZA met de volgende inhoud:
“Als zij-instromer is dhr. weer welkom op htl. Geen belemmeringen voor vervoer.”
6.2.
De rechtbank stelt vast dat uit het gehoor voorafgaande aan de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel volgt dat eiser stelt psychische problemen te hebben. Zo verklaart hij dat hij al 10 jaar drugs en 15 jaar alcohol gebruikt, zelfmoordneigingen heeft, een afspraak heeft staan met een behandelaar, vorige maand zijn polsen heeft doorgesneden en naar het ziekenhuis is gebracht waar hij 17 dagen in een kritieke situatie heeft gezeten. Verder geeft eiser aan dat hij in Frankrijk 9 jaar bij een psychiater heeft gelopen. Verder volgt uit eisers zienswijze op het plaatsingsbesluit dat eiser zich soms erg somber voelt en het leven dan niet meer ziet zitten.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat het COa aan GZA heeft gevraagd of er medische belemmeringen dan wel contra-indicaties bestaan om eiser te
vervoerennaar de HTL. De rechtbank overweegt dat uit het antwoord op die vraag (zie onder 6.1) zonder nadere toelichting niet zonder meer volgt dat er geen contra-indicaties bestaan bij de (hernieuwde) plaatsing van eiser. Zo is niet duidelijk of en in hoeverre de omstandigheden zoals in 6.2. opgenomen zijn betrokken bij de vraag of er belemmeringen bestaan tegen (hernieuwde) plaatsing. Van een ongeclausuleerd akkoord voor (hernieuwde) plaatsing in de HTL is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De zin dat eiser als zij-instromer weer welkom is in dit geval onvoldoende om zo’n akkoord aan te nemen. Nu in het onderhavige geval niet blijkt van een ondubbelzinnig akkoord voor de plaatsing is de rechtbank van oordeel dat het plaatsingsbesluit van 22 december 2023 onzorgvuldig is voorbereid. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is gegrond. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het plaatsingsbesluit vernietigen.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
7. De rechtbank overweegt ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel als volgt. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens gegrond moet worden verklaard.
8. De rechtbank gaat ervan uit dat een vrijheidsbeperkende maatregel evenals een vrijheidsontnemende maatregel, immateriële schade tot gevolg heeft bij degene die de maatregel dient te ondergaan. Die schade zal bij een vrijheidsbeperkende maatregel wel geringer zijn dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 25,- per dag dat hij zonder rechtstitel vrijheidsbeperking heeft ondergaan. De rechtbank stelt vast dat eiser ten onrechte gedurende 49 dagen, namelijk van 22 december 2023 tot en met 6 februari 2024, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 1.225,-.
9. De rechtbank ziet aanleiding om het COa en de staatssecretaris ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 875,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit gegrond;
  • vernietigt het plaatsingsbesluit;
  • verklaart het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond;
  • beveelt de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van vandaag;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.225,-;
  • veroordeelt het COa en de staatssecretaris ieder voor de helft in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier op 6 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd de uitspraak de rechter
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.