Overwegingen ten aanzien van het beroep met het kenmerk NL24.1728:
7. Bij uitspraak van 3 oktober 2023, zaaknummer NL23.22827, heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder (alsnog) moet beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis (hierna: de aanvraag). De rechtbank heeft verweerder hiertoe een nadere beslistermijn van vier weken gegeven.
8. Tot op heden heeft verweerder hieraan geen gehoor gegeven. Op 16 januari 2024 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag.
9. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
10. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.2
Beoordeling door de rechtbank
11. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
12. Verweerder heeft kenbaar gemaakt dat hij vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first
-in first-out (fifo)-principe hanteert. In verband met deze nieuwe werkwijze is het de rechtbank bekend dat verweerder de rechtbank primair verzoekt om beroepen tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen in nareiszaken aan te houden tot het moment dat verweerder de betreffende zaken zal gaan behandelen. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor verweerder de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
13. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.3 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.4
13. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 3 oktober 2023 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.5
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde
2 Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
termijn opnieuw een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. Al op grond hiervan is het beroep kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
16. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.6 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.7
17. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van zo'n bijzonder geval.8 De rechtbank ziet geen reden om daar in deze uitspraak anders over te oordelen. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak uitgangspunten geformuleerd voor het opleggen van een passende beslistermijn.
18. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. In verband met het werken volgens het fifo-principe vanaf 15 januari 2024, is het de rechtbank bekend dat verweerder verzoekt om een zo ruim mogelijke beslistermijn. Eiser heeft al eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. In die procedure heeft verweerder in het verweerschrift slechts geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. Verder heeft hij tijdens die beroepsprocedure niet gemotiveerd verzocht om een langere termijn dan twee weken. De rechtbank is er daarom in haar uitspraak van 3 oktober 2023 vanuit gegaan dat de zaak beslisklaar is en dat verweerder geen extra onderzoekshandelingen hoeft te verrichten om tot een zorgvuldige beslissing te komen. Om die reden heeft de rechtbank een nadere beslistermijn van vier weken opgelegd. Dat verweerder vanaf 15 januari 2024 een andere werkwijze is gaan hanteren kan geen gevolgen hebben voor eiser, alleen al omdat deze werkwijze pas is gestart nadat de rechtbank in haar uitspraak van 3 oktober 2023 een uitdrukkelijke termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.
19. Eerst in het verzetschrift van 13 november 2023 in de zaak met het kenmerk NL23.22827-V, heeft verweerder te kennen gegeven voornemens te zijn om herstel verzuim te bieden, alsook dat de mogelijkheid bestaat om nader onderzoek op te starten, in de vorm van een DNA-onderzoek. De rechtbank constateert dat niet alleen de door de rechtbank opgelegde nadere beslistermijn van vier weken inmiddels ruim is verstreken, maar ook de door verweerder in het verzetschrift genoemde nadere beslistermijn van twintig weken (conform de hiervoor genoemde uitspraak van 17 maart 2023), en verweerder nog steeds geen verdere kenbare actie heeft ondernomen. Gelet hierop vindt de rechtbank het passend om – in afwijking van de hiervoor genoemde uitgangspunten zoals geformuleerd in de uitspraak van 17 maart 2023 – te bepalen dat verweerder binnen een termijn van vier weken na verzending van de uitspraak moet beslissen.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
20. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.9
6 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
9 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb,
21. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen vier weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
22. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).