ECLI:NL:RBDHA:2024:12906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.22827-V (verzet) en NL24.1728 (beroep)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet en beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf in asielzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzet en beroep met betrekking tot de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis in asielzaken. De opposant, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van 3 oktober 2023, waarin het beroep van de eiser gegrond werd verklaard omdat de opposant niet tijdig had beslist op de aanvraag. De opposant betoogde dat de rechtbank het beroep ten onrechte ontvankelijk had geacht zonder de visie van de opposant te vragen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opposant geen reden heeft aangevoerd om het verzet gegrond te verklaren, en heeft het verzet ongegrond verklaard. De eerdere uitspraak blijft in stand.

In het beroep dat door de eiser is ingesteld, heeft de rechtbank vastgesteld dat de opposant nog steeds geen besluit heeft genomen op de aanvraag, ondanks een eerdere termijn van vier weken die was opgelegd. De rechtbank heeft de opposant opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak een besluit te nemen, en heeft een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de opposant veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.22827-V (verzet) en NL24.1728 (beroep)

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet en in het beroep tussen

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, opposant in het verzet en verweerder in het beroep,
en
[eiser], geopposeerde in het verzet en eiser in het beroep V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Niemer).

Procesverloop in het verzet met het kenmerk NL.23.22827-V

Op 9 augustus 2023 heeft geopposeerde beroep ingesteld omdat opposant niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf
‘nareis asiel’ (hierna: de aanvraag). De rechtbank heeft dit beroep bij uitspraak van 3 oktober 2023, zaaknummer NL23.22827, gegrond verklaard.
Opposant is op 13 november 2023 tegen deze uitspraak in verzet gegaan.

Procesverloop in het beroep met het kenmerk NL24.1728

Eiser is op 16 januari 2024 (wederom) in beroep gegaan omdat verweerder, na de uitspraak van 3 oktober 2023, nog steeds niet heeft beslist op zijn aanvraag.
De rechtbank zal in deze uitspraak zowel het verzet als het beroep van 16 januari 2024 behandelen.

Overwegingen ten aanzien van het verzet met het kenmerk NL23.22827-V

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1 Hieronder legt de rechtbank dat uit.
2. De rechtbank heeft de uitspraak van 3 oktober 2023 gedaan zonder dat zij een zitting heeft gehouden. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
1. Op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
4. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 3 oktober 2023 niet juist omdat de rechtbank het beroep in strijd met artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb ontvankelijk heeft geacht, zonder hierop de visie van opposant te vragen, noch om hem in de gelegenheid te stellen om – uitgaande van een ontvankelijk beroep – meer uitleg dan wel inzicht te geven in de benodigde beslistermijn. Opposant stelt dat het beroep is ingediend vóórdat de voorgeschreven veertien dagen waren verstreken na de dag waarop geopposeerde opposant schriftelijk had medegedeeld dat hij in gebreke was. Opposant had immers nog tot en met 9 augustus 2023 de tijd om alsnog op de aanvragen van geopposeerde te beslissen. In weerwil van het voorgaande heeft de rechtbank het beroep alsnog ontvankelijk geacht en vervolgens gegrond verklaard. Volgens opposant is de door de rechtbank ter zake aangedragen motivering ontoereikend en klemt dit des te meer omdat opposant als gevolg van deze werkwijze niet de gelegenheid heeft gekregen om uitleg te geven dan wel inzicht te bieden in de benodigde beslistermijn. Volgens opposant had de rechtbank de zaak dan ook niet vereenvoudigd en zonder zitting kunnen afdoen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is – voor zover van belang – opgenomen dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra a) het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en b) twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de hiervoor onder a) vermelde voorwaarde is voldaan. In de uitspraak van 3 oktober 2023 heeft de rechtbank om proceseconomische redenen geoordeeld dat van een ontvankelijk beroep sprake was, omdat ten tijde van de beoordeling door de rechtbank de twee weken-termijn als hiervoor vermeld onder b) wél was verstreken en opposant nog steeds (ruim twee maanden na de ingebrekestelling van 27 juli 2023) geen besluit had genomen. In de stellingen van opposant ziet de rechtbank geen reden om het verzet gegrond te verklaren. De rechtbank betrekt hierbij dat opposant thans (elf maanden na de ingebrekestelling) nog steeds geen besluit op de aanvraag van geopposeerde heeft genomen. Dat opposant stelt dat hem de mogelijkheid is ontnomen om een standpunt in te nemen over de beslistermijn leidt niet tot een ander oordeel, nu de rechtbank op 11 augustus 2023 bij opposant een verweerschrift heeft opgevraagd waarin onder meer wordt vermeld binnen welke termijn opposant een besluit kan nemen. Opposant heeft ter zake, ook ná het verstrijken van de hiervoor vermelde termijn onder b), geen standpunt ingenomen. Ook merkt de rechtbank op dat de door opposant in het verzetschrift van 13 november 2023 genoemde beslistermijn (maximaal twintig weken conform de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590) inmiddels ruim is verstreken en opposant nog steeds geen verdere kenbare actie heeft ondernomen.
6. Het verzet is daarom ongegrond. De uitspraak van 3 oktober 2023 blijft in stand. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.

Overwegingen ten aanzien van het beroep met het kenmerk NL24.1728:

7. Bij uitspraak van 3 oktober 2023, zaaknummer NL23.22827, heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder (alsnog) moet beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis (hierna: de aanvraag). De rechtbank heeft verweerder hiertoe een nadere beslistermijn van vier weken gegeven.
8. Tot op heden heeft verweerder hieraan geen gehoor gegeven. Op 16 januari 2024 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag.
9. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
10. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.2
Beoordeling door de rechtbank
11. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
12. Verweerder heeft kenbaar gemaakt dat hij vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first
-in first-out (fifo)-principe hanteert. In verband met deze nieuwe werkwijze is het de rechtbank bekend dat verweerder de rechtbank primair verzoekt om beroepen tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen in nareiszaken aan te houden tot het moment dat verweerder de betreffende zaken zal gaan behandelen. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor verweerder de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
13. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.3 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.4
13. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 3 oktober 2023 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.5
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde
2 Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
termijn opnieuw een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. Al op grond hiervan is het beroep kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
16. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.6 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.7
17. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van zo'n bijzonder geval.8 De rechtbank ziet geen reden om daar in deze uitspraak anders over te oordelen. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak uitgangspunten geformuleerd voor het opleggen van een passende beslistermijn.
18. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. In verband met het werken volgens het fifo-principe vanaf 15 januari 2024, is het de rechtbank bekend dat verweerder verzoekt om een zo ruim mogelijke beslistermijn. Eiser heeft al eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. In die procedure heeft verweerder in het verweerschrift slechts geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. Verder heeft hij tijdens die beroepsprocedure niet gemotiveerd verzocht om een langere termijn dan twee weken. De rechtbank is er daarom in haar uitspraak van 3 oktober 2023 vanuit gegaan dat de zaak beslisklaar is en dat verweerder geen extra onderzoekshandelingen hoeft te verrichten om tot een zorgvuldige beslissing te komen. Om die reden heeft de rechtbank een nadere beslistermijn van vier weken opgelegd. Dat verweerder vanaf 15 januari 2024 een andere werkwijze is gaan hanteren kan geen gevolgen hebben voor eiser, alleen al omdat deze werkwijze pas is gestart nadat de rechtbank in haar uitspraak van 3 oktober 2023 een uitdrukkelijke termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.
19. Eerst in het verzetschrift van 13 november 2023 in de zaak met het kenmerk NL23.22827-V, heeft verweerder te kennen gegeven voornemens te zijn om herstel verzuim te bieden, alsook dat de mogelijkheid bestaat om nader onderzoek op te starten, in de vorm van een DNA-onderzoek. De rechtbank constateert dat niet alleen de door de rechtbank opgelegde nadere beslistermijn van vier weken inmiddels ruim is verstreken, maar ook de door verweerder in het verzetschrift genoemde nadere beslistermijn van twintig weken (conform de hiervoor genoemde uitspraak van 17 maart 2023), en verweerder nog steeds geen verdere kenbare actie heeft ondernomen. Gelet hierop vindt de rechtbank het passend om – in afwijking van de hiervoor genoemde uitgangspunten zoals geformuleerd in de uitspraak van 17 maart 2023 – te bepalen dat verweerder binnen een termijn van vier weken na verzending van de uitspraak moet beslissen.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
20. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.9
6 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
9 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb,
Conclusie en gevolgen
21. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen vier weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
22. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
In het verzet met het kenmerk NL23.22827-V:
- verklaart het verzet ongegrond;
In het beroep met het kenmerk NL24.1728:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met de uitspraak in de verzetszaak met het kenmerk NL23.22827-V?
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Bent u het niet eens met de uitspraak in de beroepszaak met het kenmerk NL24.1728?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
02 juli 2024