Overwegingen
1. Eiseressen stellen te zijn geboren op respectievelijk [datum 1] 1952, [datum 2] 2003 en [datum 3] 2009 en allen de Kameroense nationaliteit te hebben. Eiseres I stelt de moeder te zijn van eiseres II, eiseres III en referent. Aan referent is in 2016 een verblijfsvergunning asiel verleend en hij heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit. Op 5 januari 2022 heeft referent een aanvraag ingediend voor mvv’s voor eiseressen met het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’.
2. Bij besluit van 16 februari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit is verweerder bij die afwijzing gebleven. Verweerder heeft allereerst overwogen dat de familierechtelijke relatie tussen referent en eiseressen niet is aangetoond. Daarnaast valt referent niet onder het jongvolwassenenbeleid. Verder is geen sprake van een meer dan normale afhankelijkheid tussen referent, eiseres I en eiseres II en hechte persoonlijke banden tussen referent en eiseres III. Tot slot heeft verweerder een belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRMen geconcludeerd dat deze in het nadeel van eiseressen uitvalt.
3. Eiseressen voeren het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte de familierechtelijke relatie tussen referent en eiseressen niet aangenomen. Eiseressen hebben namelijk paspoorten en geboorteakten overgelegd. Daarnaast is ten onrechte overwogen dat referent niet onder het jongvolwassenenbeleid valt en dat om die reden geen sprake is van gezinsleven. Verweerder heeft onvoldoende onderkend dat sprake was van een vluchtsituatie waardoor referent niet langer het gezinsleven met eiseressen kon uitoefenen. Zij zijn gedwongen gescheiden van elkaar. In dit kader doen eiseressen een beroep op de uitspraak van de Afdelingvan 29 mei 2024.Referent kan zich niet moeiteloos handhaven zonder eiseres I. Hij heeft noodzakelijke stappen moeten zetten om zich te kunnen handhaven. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2020voeren eiseressen aan dat verweerder rekening had moeten houden met de voorgeschiedenis van referent. Verder is wel degelijk sprake van een bijzondere afhankelijkheid tussen referent en eiseressen en dus gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Door het niet aannemen van gezinsleven is de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiseressen uitgevallen. Verweerder heeft tot slot de aanvraag ten onrechte niet onderzocht aan de hand van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vrijstelling griffierecht
4. Eiseressen hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om een vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiseressen overgelegde formulier hebben zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
Familierechtelijke relatie
5. Ter zitting heeft verweerder kenbaar gemaakt eiseressen het voordeel van de twijfel te geven ten aanzien van de familierechtelijke relatie; verweerder neemt aan dat sprake is van een familierechtelijke relatie. Gelet daarop behoeven de beroepsgronden die eiseressen in dit kader hebben aangevoerd geen bespreking meer.
6. Het beleid dat geldt voor jongvolwassenen staat in paragraaf B7/3.8 van de Vc.Volgens dit beleid neemt verweerder familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen alleen aan als het meerderjarige kind jongvolwassen is, met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd. In andere gevallen wordt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen alleen aangenomen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen het meerderjarige kind en zijn of haar ouder(s).
7. Verweerder heeft terecht overwogen dat referent niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, omdat hij niet aan alle cumulatieve voorwaarden van het beleid voldoet. Verweerder heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat referent in zijn eigen onderhoud voorziet en al sinds september 2013 niet meer samenwoont met eiseressen. Eiseressen worden niet gevolgd in hun stelling dat de omstandigheden waarom referent niet voldoet aan het jongvolwassenenbeleid het gevolg zijn van een vluchtsituatie en dat verweerder om die reden deze omstandigheden niet mag tegenwerpen. Uit de verklaringen van referent volgt dat hij van mei 2013 tot september 2013 met eiseressen in [plaats 1] heeft gewoond, nadat zij gezamenlijk waren gevlucht uit [plaats 2]. Het vertrek van referent uit [plaats 1] in september 2013 heeft verweerder niet hoeven aanmerken als vluchtsituatie. Verweerder heeft kunnen overwegen dat referent niet duidelijk heeft gemaakt waarom hij zonder eiseressen moest vertrekken uit [plaats 1], zodat niet aangetoond of gebleken is dat sprake is geweest van een gedwongen scheiding met eiseressen. Het is dan ook niet gebleken dat referent noodgedwongen zelfstandig is geworden.
Een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
8.
Het is vaste rechtspraak van het EHRMdat pas kan worden gesproken van een door artikel 8 van het EVRM beschermd gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen en meerderjarige broers en zussen, als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie; er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid.Uit de rechtspraak volgt ook dat de vraag of sprake is van beschermd gezinsleven van feitelijke aard is, en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden. Hierbij kan onder meer relevant zijn: de eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
9. Verweerder heeft zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat tussen eiseres I, eiseres II en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Daarbij is terecht van belang geacht dat zij al geruime tijd, sinds september 2013, niet meer samenwonen. Eiseres I en eiseres II hebben zich sindsdien kunnen handhaven zonder de aanwezigheid van referent. Daarnaast heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiseres I niet dagelijks afhankelijk is van de hulp van anderen, al dan niet van referent. Verder heeft verweerder mogen betrekken dat de banden van eiseres I en eiseres II met het land van herkomst sterk zijn. Zij wonen bijna heel hun leven in [plaats 2]. Met betrekking tot de emotionele afhankelijkheid tussen referent en eiseres I heeft verweerder kunnen overwegen dat niet is gebleken dat deze de gebruikelijke band tussen een ouder en een meerderjarig kind overstijgt. Referent heeft verklaard tijdens de hoorzitting dat hij sinds zijn reis naar [plaats 2] in 2020 geen contact meer heeft met zijn zussen. Er is dan ook niet is gebleken dat eiseres II en referent meer dan normaal emotioneel afhankelijk van elkaar zijn. De omstandigheid dat referent iedere maand geld stuurt naar eiseressen heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om te spreken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Verweerder heeft terecht overwogen dat referent eiseres I en eiseres II kan blijven ondersteunen vanuit Nederland zoals hij dit nu doet. Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht geconcludeerd dat er tussen referent, eiseres I en eiseres II geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat.
Hechte persoonlijke banden
10. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat de vraag of tussen meerderjarige en minderjarige broers of zussen familie- en gezinsleven bestaat een kwestie is van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden.
11. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat tussen referent en eiseres III geen sprake is van hechte persoonlijke banden. Hierbij is van belang dat referent sinds 2020 geen persoonlijk contact meer met eiseres III en dat hij sinds 2013, toen eiseres III vier jaar oud was, niet meer met haar samenwoont. Verweerder heeft kunnen overwegen dat niet is gebleken dat de relatie tussen referent en eiseres III de gebruikelijke relatie tussen broer en zus overstijgt. Terecht is geconcludeerd dat er ook tussen hen geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat.
Artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn
12.
Eiseressen worden niet gevolgd in hun stelling dat verweerder ten onrechte de aanvragen niet heeft onderzocht in de zin van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verweerder heeft, in lijn met de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024,een individuele beoordeling gemaakt die in overeenstemming is met de beoordeling die artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn voorschrijft.
13.
Het betoog van eiseressen dat de belangenafweging ten onrechte in hun nadeel is uitgevallen slaagt niet. Verweerder heeft zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er tussen de eiseressen en referent geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. In die beoordeling heeft hij alle individuele feiten en omstandigheden betrokken. Verweerder mocht daarom volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid en hechte persoonlijke banden zijn. Dat betekent dat hij in dit geval geen belangenafweging hoefde te maken.De beroepsgronden die zien de
belangenafweging behoeven daarom geen bespreking.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.