ECLI:NL:RBDHA:2024:12929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.29939 en AWB24/12112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke maatregel van plaatsing in Handhavings- en Toezichtlocatie na incidenten met geweld door asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de plaatsing van een Syrische asielzoeker in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De rechtbank behandelt twee beroepen: één tegen het plaatsingsbesluit van het COa en één tegen de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De asielzoeker, die sinds januari 2024 in de opvang verblijft, heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere incidenten van geweld en agressie, waaronder een ernstig voorval op 7 juli 2024 waarbij hij een medebewoner verwondde met een scherp voorwerp. Het COa heeft, gezien de ernst van de incidenten en de impact op de veiligheid binnen de opvang, besloten tot plaatsing in de HTL.

De rechtbank heeft op 9 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank concludeert dat het COa terecht heeft besloten tot plaatsing in de HTL, gezien de herhaalde incidenten en de noodzaak om de veiligheid te waarborgen. De rechtbank oordeelt dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet als een straf kan worden aangemerkt, maar als een noodzakelijke maatregel ter bescherming van de openbare orde. De rechtbank wijst de argumenten van de eiser af, waaronder het betoog van dubbele bestraffing en de vermeende schending van zijn recht op privéleven onder artikel 8 EVRM. De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond en bevestigt de rechtmatigheid van de genomen besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/12112 en NL24.29939

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede
de minister van Asiel en Migratie,de minister, (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid),
(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2024 heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 12 juli 2024 heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/12112. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.29939.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In het plaatsingsbesluit heeft het COa besloten om eiser met ingang van 12 juli 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 24 januari 2024 in de opvang van het COa en is sindsdien meerdere malen negatief in beeld geweest. Er zijn reeds 23 incidenten geregistreerd waaronder: driemaal geweld tegen personen verbaal, viermaal agressie en geweld tegen personen fysiek, vijfmaal verwijtbaar brandgevaar en het overtreden van de huisregels. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen, onder andere, tweemaal een correctiegesprek met eiser gevoerd, een gedragsbeïnvloedingsmaatregel opgelegd, een leermaatregel opgelegd, een begeleidingsplan opgesteld, ingezet op de 6-domeinen methodiek en meerdere ROV-maatregelen opgelegd. Deze gebeurtenissen worden door eiser niet bestreden.
1.2.
Op 7 juli 2024 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij eiser met een lang voorwerp met spitse punt stekende bewegingen maakt richting het lichaam van een medebewoner. Eiser heeft de medebewoner daarbij ook geraakt en laatstgenoemde heeft daaraan zichtbaar letsel – in de vorm van snij- en steekwonden op zijn rug, heup, nek en borst - over gehouden. Eiser is vervolgens kort weggelopen om daarna direct terug te keren en zijn medebewoner nogmaals op dezelfde manier te verwonden. Tijdens dit alles sloeg een derde medebewoner met een kettingslot in op dezelfde persoon die eiser reeds verwond had. Eiser is te zien op een filmpje dat is gemaakt dooréén van de jongeren zelf. Hierop is goed te zien dat eiser insteekt op zijn medebewoner. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan snij- en steekwonden op zijn rug, heup, nek en borst. Dit incident wordt door het COa aangemerkt als een incident met zeer grote impact. Omdat eiser blijft volharden in onacceptabel en agressief gedrag en om de veiligheid op de reguliere locatie te waarborgen heeft het COa besloten om eiser in de HTL op te nemen.
2. Middels de vrijheidsbeperkende maatregel heeft de minister een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 12 juli 2024 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De minister heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. De minister is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Het incident zoals vastgelegd in het COa-dossier
3. Eiser bestrijdt de verslaglegging van het incident als zodanig. Eiser stelt niet de agressor te zijn geweest en de COa-verslaglegging is onvoldoende duidelijk om als basis te fungeren voor HTL-plaatsing en een vrijheidsbeperkende maatregel.
3.1.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het incident dat aanleiding vormde voor de besluiten tot plaatsing in de HTL anders is verlopen dan zoals vastgelegd in het COa-dossier. De enkele stelling dat het incident anders is verlopen dan weergegeven is hiertoe ontoereikend, te meer de het COa beeldmateriaal heeft overgelegd dat de beschrijving van het incident onderschrijft. Door eiser is in zijn geheel niet onderbouwd welke passages in de verslaglegging een foutieve weergave van de werkelijkheid zijn of hoe het incident wel is verlopen. De rechtbank is verder met het COa van oordeel dat wat er aan het incident vooraf is gegaan of wat de directe aanleiding van het incident is geweest het gedrag van eiser op geen enkele manier kan rechtvaardigen. Hier enige kanttekening bij plaatsen doet geen recht aan de ernst van het incident, de gevolgen voor het slachtoffer en aan de impact die deze heeft gehad op de medewerker en medebewoner. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door eiser genoemde omstandigheden niet tot het oordeel kunnen leiden dat de HTL-plaatsing disproportioneel is. Naar het oordeel van de rechtbank is het incident terecht aangemerkt als een incident met zeer grote impact en heeft het COa hierin terecht aanleiding gezien om over te gaan tot plaatsing van eiser in de HTL.
Lichter middel
4. Voorts betoogt eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er in het onderhavige geval niet is gekozen voor een lichter middel. De standaard overweging dat ‘de in dit gesprek door u gegeven zienswijze naar aanleiding van het voornemen u een maatregel op te leggen, […] het COa geen aanleiding [geeft] tot het innemen van een ander standpunt’ is onvoldoende. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats. [1] Het COa heeft daarbij onvoldoende gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van eiser en onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eiser minderjarig is.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat maatregel uitgebreid en afdoende is gemotiveerd. Duidelijk beschreven is wat er heeft plaatsgevonden en welke impact dit heeft gehad binnen het AZC. Het COa heeft terecht overwogen dat reeds eerder incidenten hebben plaatsgevonden waarbij is gekozen voor lichtere maatregelen, maar klaarblijkelijk zonder succes. Het COa heeft dan ook overtuigend gesteld dat de veiligheid en leefbaarheid op het AZC als gevolg van het gedrag van eiser dusdanig in geding zijn gekomen dat HTL-plaatsing de enige gepaste maatregel is. Dit, om zowel de rust op het AZC terug te laten keren als om eiser een gepaste omgeving te bieden waar hij de juiste begeleiding krijgt en aan zijn gedrag kan werken.
4.2.
Het COa heeft daarbij voldoende gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van eiser en voldoende rekening gehouden met het feit dat eiser minderjarig is. In de maatregel is duidelijk uiteengezet dat er voorafgaand aan de plaatsing intensief overleg is geweest met het Nidos en welke afspraken daarbij zijn gemaakt. Zo zullen de voogd van eiser, zijn mentor van het COa, een gedragswetenschapper van het Nidos en een gedragsdeskundige van het COa met elkaar in overleg treden om zo de gedragsverbetering van eiser zo goed mogelijk te faciliteren. Ook heeft het COa rekening gehouden met de minderjarige leeftijd van eiser door de maatregel maximaal 8 weken te laten duren.
Dubbele bestraffing
5. Eiser betoogt dat het feit waarvoor hij in de HTL is geplaatst ook via het strafrecht wordt afgedaan en dat hij daarom dubbel wordt gestraft.
5.1.
Ook dit betoog slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de HTL-maatregel geen bestraffende maatregel is, hoewel dit wel zo door eiser kan worden ervaren. Een HTL-plaatsing betreft een bestuursrechtelijke ordemaatregel, mede ter waarborging van de leefbaarheid en veiligheid(beleving) op de opvanglocatie. De minister heeft hierin, los van het strafrechtelijke traject, een zelfstandige taak en wettelijke bevoegdheden en plaatsing in de HTL kan niet als een ‘criminal charge’ worden aangemerkt. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juli 2020. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen.
GZA-akkoord
6. Eiser stelt dat er een GZA-akkoord ontbreekt en dat niet blijkt dat eiser met een medisch deskundige heeft gesproken. Eiser meent dat het COA nader onderzoek had
moeten doen en verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats. [3]
6.1.
De rechtbank stelt vast dat er wel degelijk een GZA-akkoord in het dossier zit en dat daarmee – nu eiser ook anderzijds niet gesteld heeft medische klachten te hebben – voldoende rekening is gehouden met de medische gesteldheid van eiser.
Onbevoegd geweld en schending van artikel 8 EVRM.
7. Eiser stelt zich tot slot op het niet onderbouwde standpunt dat er binnen de HTL onbevoegd geweld wordt toegepast en dat daarom de HTL-plaatsing onrechtmatig is. Daarnaast stelt eiser dat zijn recht op privéleven in de zin van artikel 8 EVRM wordt geschonden gezien de verregaande mate van inbreuk op zijn vrijheid en privacy, waaronder het voortdurend cameratoezicht, een streng dagprogramma, ernstige mate van beperking van de fysieke vrijheid, verplichte gesprekken, het niet (onbeperkt) mogen ontvangen van bezoek en een meldplicht van twee keer per dag.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat in het geval van eiser niet gesteld noch gebleken is dat er bij zijn binnenkomst dwangmiddelen zijn toegepast door COa-medewerkers of boa’s. De rechtbank ziet zich derhalve niet genoodzaakt een oordeel te vellen over de mogelijke toepassing van dwangmiddelen door boa’s bij binnenkomst in de HTL en ziet hierin ook geen reden om de plaatsing in de HTL in het geval van eiser onrechtmatig te achten.
7.2.
Voorts overweegt de rechtbank dat zij reeds eerder geoordeeld heeft [4] dat op basis van het Inspectierapport van 12 oktober 2022 en de beleidsreactie hierop van 13 oktober 2022, [5] niet kan worden geconcludeerd dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL zodanig is dat de opvang die wordt geboden in strijd is met artikel 3 of 8 van het EVRM. Op 16 februari 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats daaraan toegevoegd geen aanleiding te zien om hier, in het licht van het Inspectierapport van 27 maart 2023 en de hierop volgende beleidsreactie van 5 april 2023, [6] anders over te oordelen. Alhoewel het mogelijk is dat plaatsing in specifieke gevallen onrechtmatig is, is dat in het onderhavige geval en bij gebrek aan onderbouwing niet het geval.
Conclusie
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, op 15 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
De rechter is buiten staat om te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, 16 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7426.
2.Rechtbank Den Haag, 10 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252, r.o. 9.2.
3.Rechtbank Den Haag, 27 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20662.
4.Rechtbank Den Haag, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079.
5.De brief van de staatssecretaris betreffende de beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL van 13 oktober 2022.
6.De brief van de staatssecretaris betreffende de beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL van 5 april 2023.