ECLI:NL:RBDHA:2024:12950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.26619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, zoals vastgesteld op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 25 juli 2024 behandeld in Breda, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank toetst of de minister terecht heeft geoordeeld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, en of er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt, het zogenaamde interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Eiser heeft aangevoerd dat hij in Kroatië slecht behandeld is en dat hij vreest voor zijn veiligheid bij terugkeer. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken krijgen met pushbacks of andere ernstige schendingen van hun rechten. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie anders is dan die van andere asielzoekers en dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoeft te worden.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26619

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.E. de Poorte),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S.J.R. Brock).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2. De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. K.S. Kort als waarnemer van de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2]
5. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Uit Eurodac is verweerder gebleken dat eiser op 13 januari 2024 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 25 maart 2024 aanvaard. Daarbij vertrouwt verweerder erop dat Kroatië zijn internationale verdragsverplichtingen voor de behandeling van de asielaanvraag nakomt. Dat wordt ook wel het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Niet in geschil is dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
7. Uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Bij deze beoordeling is ook het arrest Jawo [3] van belang. Als blijkt dat er sprake is van structurele tekortkomingen, dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest [5] te vallen.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser stelt dat hij tijdens zijn verblijf in Kroatië slecht behandeld is. Hij kreeg geen opvang, er was geen tolk aanwezig tijdens zijn contacten met de Kroatische autoriteiten en hij kreeg geen gelegenheid om van het toilet gebruik te maken. Hij is met geweld gedwongen om vingerafdrukken af te staan en zijn telefoon is ingenomen en niet geretourneerd. Het was niet mogelijk om te klagen bij de autoriteiten en er waren ook geen hulporganisaties die hem konden ondersteunen. Eiser vreest dat hij bij terugkeer in vergelijkbare omstandigheden terecht zal komen.
9. De Afdeling [6] heeft op 13 september 2023 geoordeeld dat in het geval van Kroatië wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [7] Dit is daarna in een aantal uitspraken door de Afdeling bevestigd. [8] De Afdeling heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken krijgen met pushbacks. De Kroatische autoriteiten hebben namelijk in een brief van 15 november 2022 bevestigd dat asielzoekers die worden overgedragen op grond van de Dublinverordening adequaat worden behandeld.
10. Verweerder heeft terecht overwogen dat ten aanzien van Kroatië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Dublinclaimanten slachtoffer worden van pushbacks bij overdracht naar Kroatië of dat zij na overdracht in zodanig slechte omstandigheden terechtkomen dat de bijzonder hoge drempel als bedoeld in het Jawo-arrest wordt bereikt. De ervaringen die eiser zelf stelt te hebben gehad, heeft hij gehad toen hij illegaal Kroatië inreisde. Daarbij heeft hij naar eigen zeggen slechts een dag in Kroatië verbleven. Eiser heeft een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 20 juli 2024 overgelegd, waarin is vermeld dat niet gegarandeerd kan worden dat mensen die via Dublinoverdracht in Kroatië aankomen, worden beschermd tegen illegale uitzetting of massadeportaties. Tevens heeft eiser een brief van het Center for Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024 overgelegd, waarin melding is gemaakt van een tekort aan opvangplekken. Ook is in die brief vermeld dat Dublinclaimanten niet kunnen worden onderscheiden van andere asielzoekers en dat niet kan worden uitgesloten dat Dublinterugkeerders ook slachtoffer worden van pushbacks. De rechtbank ziet in die informatie onvoldoende concrete aanknopingspunten dat Dublinclaimanten hetzelfde te wachten staat als vreemdelingen die illegaal het land inreizen. De Kroatische autoriteiten hebben met het claimakkoord van 25 maart 2024 de terugname van eiser geaccepteerd. Dat betekent dat eiser gereguleerd zal worden overgedragen en dat zijn asielaanvraag in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen.
Artikel 17 van de Dublinverordening
11. In geschil is vervolgens of verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich had moet trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft in dat kader een ruime beoordelingsmarge.
12. Eiser heeft aangevoerd dat zijn ouders en hij in 2018 in aanmerking kwamen voor hervestiging in Nederland en dat in dat kader destijds ook een interview heeft plaatsgehad. Het is eiser niet duidelijk waarom de hervestiging uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden, maar eiser vindt dat de Nederlandse autoriteiten daarmee hebben aangegeven in te stemmen met een asielverzoek en hij vindt dat deze toezegging alsnog moet worden nagekomen. Verweerder heeft bevestigd dat er in 2018 een hervestigingsinterview heeft plaatsgevonden, maar heeft ter zitting toegelicht dat de aanvraag na het interview is afgewezen. Dat heeft eiser niet bestreden. Verweerder heeft daarin dan ook geen reden hoeven zien om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken.
13. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij een broer en zus heeft met een Nederlandse nationaliteit die in Nederland wonen en dat hij een relatie heeft met een in Nederland verblijvende vrouw. Dat maakt het voor eiser van belang om in Nederland te kunnen blijven. Dat eiser met zijn gestelde partner en zijn familieleden wil samenzijn is voorstelbaar, maar daarin heeft verweerder geen bijzondere, individuele omstandigheid hoeven zien op grond waarvan hij had moeten aannemen dat overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat de Dublinverordening niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid of een geliefde in Nederland kan worden verkregen. Daarbij heeft verweerder in het bestreden besluit ook terecht erop gewezen dat eiser de gestelde familieband met de broer en zus niet met documenten heeft onderbouwd.
14. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen beslissen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië.
16. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
4.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Zie bijvoorbeeld uitspraak 25 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1203.