In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis ten behoeve van een familielid. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 1 februari 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat eiser tijdig in beroep is gegaan na de ingebrekestelling van verweerder. De rechtbank constateert dat de beslistermijn van verweerder is verstreken, en verklaart het beroep gegrond. Eiser verzoekt de rechtbank om de reeds verbeurde dwangsommen vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank legt een termijn van twintig weken op voor verweerder om alsnog een besluit te nemen en bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en de proceskosten van € 437,50 aan eiser.