In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, die stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Eiser heeft zijn aanvraag op 3 mei 2023 ingediend, en verweerder heeft deze op 11 mei 2023 ontvangen. De beslistermijn van 90 dagen is door verweerder met drie maanden verlengd, maar eiser heeft verweerder op 19 maart 2024 in gebreke gesteld, wat na het verstrijken van de beslistermijn gebeurde. De rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend en gegrond is, omdat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen.
De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn opleggen, maar in dit geval wordt verweerder een termijn van acht weken gegeven om te beslissen. Indien verweerder binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank legt ook een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De rechtbank kent een bedrag van € 437,50 toe voor de gemaakte proceskosten, en ook het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is openbaar gemaakt op 25 juli 2024.