ECLI:NL:RBDHA:2024:13109

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.36582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag visum kort verblijf wegens onvoldoende binding met land van herkomst

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiser, geboren in 1987 en van Marokkaanse nationaliteit, had op 15 december 2022 een aanvraag ingediend om zijn nicht te bezoeken. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken op 27 december 2022, en het bezwaar van eiser werd op 24 oktober 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij sociale en economische binding heeft met Marokko. Hoewel hij een vrouw en kind in Marokko heeft, is er onvoldoende bewijs dat hij economisch gebonden is aan het land. De rechtbank stelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een structureel inkomen heeft en dat de financiële gegevens niet overtuigend zijn. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister van Buitenlandse Zaken niet in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht, omdat er geen redelijke twijfel bestond over de uitkomst van de bezwaarprocedure.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter J.J.P. Bosman en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36582

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch. R. Vink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor de afgifte van een visum kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 27 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [naam] (referent), dochter van referent en gemachtigden van eiser en verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1987 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 15 december 2022 een aanvraag ingediend voor de afgifte van een visum voor kort verblijf voor het bezoeken van de echtgenoot van zijn nicht (referent).
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond [1] en er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser het Schengengrondgebied [2] te verlaten vóór het verstrijken van het visum. [3]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. De familierechtelijke relatie met referent is voldoende aangetoond. Verder valt niet in te zien waarom eiser niet tijdig terug zou keren naar Marokko, nu hij daar een vrouw en minderjarig kind heeft. Verder heeft eiser onroerend goed en een baan in Marokko. Tenslotte heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen van eiser in de bezwaarprocedure.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5. De rechtbank stelt voorop dat bij het onderzoek of een van de weigeringsgronden van de Visumcode kan worden tegengeworpen, aan verweerder een zekere beoordelingsruimte toekomt [4] en dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat er geen redelijke twijfel bestaat over het verblijfsdoel en het voornemen Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.
Doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf
6. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de gestelde familierelatie tussen eiser en referent niet aangetoond hoeven achten en heeft daarop zijn oordeel over het doel en omstandigheden van de reis mogen baseren. Eiser stelt dat hij de neef van vrouw van referent is, maar heeft dit niet onderbouwd. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat de familierechtelijke relatie bijvoorbeeld kan worden aangetoond met een familieboekje of een stamboom met daarin kopieën van de paspoorten van familieleden. Dat is in deze zaak niet gebeurd.
Sociale en economische binding met het land van herkomst
7. Voor de sociale en economische band met het land van herkomst geldt dat er blijk moet zijn van voldoende impulsen om na afloop van het visum terug te keren naar het land van herkomst. De beoordeling daarvan wordt zoveel mogelijk beperkt tot objectieve gegevens.
7.1.
Verweerder mocht zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat er onvoldoende sociale en economische binding met Marokko is. Weliswaar is er sprake van enige sociale binding met Marokko omdat eiser een vrouw en kind heeft, maar onvoldoende is onderbouwd dat eiser economisch gebonden is aan Marokko. Zo blijkt niet dat eiser met zijn gestelde werkzaamheden een structureel en substantieel inkomen heeft en daarmee in zijn eigen onderhoudt voorziet. Uit de overlegde bankafschriften blijkt niet dat de stortingen zijn te herleiden tot de gestelde inkomsten uit arbeid. Het beroep van eiser op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, slaagt niet. In die uitspraak is onder meer overwogen dat de stortingen van de vreemdeling, die niet direct herleid kunnen worden naar inkomsten uit arbeid, niet per definitie maakt dat er geen sprake is van een economische binding. [5] Maar in die zaak is ook overwogen dat de vreemdeling zijn doel en omstandigheden van verblijf voldoende heeft aangetoond en dat referent eerder garant heeft gestaan voor vreemdelingen die tijdig zijn teruggekeerd. Van zo’n situatie is geen sprake in deze zaak. Ook is niet inzichtelijk gemaakt of eiser winst of verlies maakt met zijn onderneming en ook niet wat de hoogte daarvan is. Het beroep van eiser op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, kan ook niet slagen. [6] Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de nadruk van zijn besluit ligt op het gestelde doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf. Dat is, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, onvoldoende aangetoond.
Hoorplicht
8. Weliswaar is het horen in bezwaar een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure, maar verweerder heeft hier van het horen mogen afzien, nu er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar tot een ander besluit kunnen leiden. [7] . Hierbij overweegt de rechtbank dat de hoogste bestuursrechter heeft bepaald dat als een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover met verweerder heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om de vreemdeling uit te nodigen voor een hoorzitting. [8] Verweerder heeft in het kader van de bezwaarprocedure een ‘vragenlijst visumaanvraag’ aan gemachtigde toegezonden, [9] maar deze heeft de vragenlijst niet teruggestuurd. Ook is niet aangegeven waarom de vragenlijst niet is teruggestuurd. Gelet op de geringe inspanningen van eiser om de door verweerder gevraagde informatie aan te leveren en hij in bezwaar verder geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat er geen redelijke twijfel bestaat aan eisers voornemen Nederland te verlaten na verloop van het visum, heeft verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van horen kunnen afzien.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onder ii van de Visumcode.
2.Het grondgebied van de lidstaten waarin het Schengenacquis volledig wordt toegepast.
3.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b van de Visumcode.
4.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 19 december 2013 (
5.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 25 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11130.
6.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 21 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3840.
7.Zie ook uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
8.Zie noot hierboven.
9.Herstelverzuimbrief van 10 mei 2023.