ECLI:NL:RBDHA:2024:13136
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het bezwaar tegen de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiser had een zwaar inreisverbod opgelegd gekregen en diende op 30 april 2023 twee aanvragen in: één voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating en één voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van privéleven. De aanvraag voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd werd echter buiten behandeling gesteld omdat eiser de leges niet had betaald. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelt dat er geen belang meer was bij de beoordeling van het primaire besluit, aangezien de aanvraag inmiddels was omgezet naar een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, waarvoor de leges wel waren betaald en die was ingewilligd.
De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank legt uit dat de omzetting van de aanvraag en de betaling van de leges de situatie hebben veranderd, waardoor het bezwaar tegen het eerdere besluit niet meer relevant was. Eiser kan, indien hij alsnog een besluit wenst voor het verblijfsdoel wedertoelating, een nieuwe aanvraag indienen. De rechtbank wijst erop dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden, omdat hij op grond van de wet van horen kon afzien. De uitspraak wordt gedaan door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier S.C. Hak, en is openbaar gemaakt op 23 juli 2024.