ECLI:NL:RBDHA:2024:13136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
24-7533
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bezwaar tegen de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiser had een zwaar inreisverbod opgelegd gekregen en diende op 30 april 2023 twee aanvragen in: één voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating en één voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van privéleven. De aanvraag voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd werd echter buiten behandeling gesteld omdat eiser de leges niet had betaald. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelt dat er geen belang meer was bij de beoordeling van het primaire besluit, aangezien de aanvraag inmiddels was omgezet naar een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, waarvoor de leges wel waren betaald en die was ingewilligd.

De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank legt uit dat de omzetting van de aanvraag en de betaling van de leges de situatie hebben veranderd, waardoor het bezwaar tegen het eerdere besluit niet meer relevant was. Eiser kan, indien hij alsnog een besluit wenst voor het verblijfsdoel wedertoelating, een nieuwe aanvraag indienen. De rechtbank wijst erop dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden, omdat hij op grond van de wet van horen kon afzien. De uitspraak wordt gedaan door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier S.C. Hak, en is openbaar gemaakt op 23 juli 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.7533
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra),
en
de Minister van Asiel en Migratie (voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), verweerder
(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek ).

Procesverloop

Eiser is bij beschikking van 13 februari 2017 een zwaar inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar.
Eiser heeft op 30 april 2023 twee aanvragen ingediend. Eén aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating (oud-Nederlander) en één aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Tevens heeft eiser een verzoek om opheffing van het inreisverbod ingediend.
Bij brief van 9 mei 2023 is de ontvangst van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd bevestigd. Daarbij heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om de leges voor die aanvraag te voldoen.
Bij besluit van 12 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating buiten behandeling gesteld, omdat eiser de leges niet heeft betaald. Verweerder heeft daarbij het verzoek tot het opheffen van het inreisverbod afgewezen.
Eiser heeft tegen deze buitenbehandelingstelling bij brief van 15 juni 2023 bezwaar gemaakt.
Op 8 januari 2024 heeft eiser er mee ingestemd dat de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating wordt omgezet naar een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Daarbij is eiser in de gelegenheid gesteld om de leges te voldoen.
Bij brief van 22 januari 2024 is de ontvangst van de betaalde leges bevestigd.
Eiser heeft bij brief van 23 januari 2024 aan verweerder verzocht ook een besluit te nemen op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating.
Met het besluit van 23 januari 2024 heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van privéleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM verleend voor de duur van vijf jaar. Daarbij is het inreisverbod opgeheven.
Verweerder heeft met het besluit van 29 januari 2024 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 29 januari 2024 waarin verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet- ontvankelijk heeft verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat, met instemming van de gemachtigde van eiser, de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating is omgezet naar een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Die aanvraag is vervolgens, nadat de leges voor die aanvraag waren betaald, ingewilligd bij besluit van 23 januari 2024.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat eiser in bezwaar geen belang meer had bij een beoordeling van het primaire besluit van 12 juni 2023. Dat besluit ziet namelijk op een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating, waarvoor geen leges waren betaald, met als gevolg dat de aanvraag bij laatstgenoemd besluit buiten behandeling is gesteld. Nu eiser, nadat de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd was omgezet naar een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, de leges voor die aanvraag had betaald en die aanvraag vervolgens is ingewilligd, bestond in bezwaar geen belang meer bij de vraag of verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd terecht buiten behandeling heeft gesteld wegens het niet betalen van de leges. Anders dan op de zitting door de gemachtigde van eiser is aangevoerd geeft het standpunt van verweerder geen blijk van excessief formalisme.
4. Dat eiser, zoals hij aangeeft in zijn brief van 23 januari 2024, het achteraf niet eens is met de onder 2. genoemde omzetting maakt de beoordeling niet anders. Indien eiser alsnog een besluit van verweerder wenst voor het verblijfsdoel wedertoelating kan hij een daartoe strekkende aanvraag bij verweerder indienen.
5. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eiser aanvoert, verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden door eiser niet te horen in bezwaar. Verweerder heeft van horen kunnen afzien op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.

Conclusie en gevolgen

6. Verweerder heeft het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Hak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 juli 2024

Documentcode:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.