ECLI:NL:RBDHA:2024:13161
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Polen en LHBTI-rechten
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 17 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 2 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser had aangevoerd dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom zijn aanvraag niet in Nederland werd behandeld op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. Hij verwees naar eerdere uitspraken van de rechtbank die betrekking hadden op de situatie van LHBTI-ers in Polen en stelde dat hij in het verleden slachtoffer was van mensenrechtenschendingen in Polen.
De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser heeft geen bewijs overgelegd ter ondersteuning van zijn claims, en de rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om eventuele problemen in Polen bij de Poolse autoriteiten te melden. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en dat de minister terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen.