ECLI:NL:RBDHA:2024:13165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.29263
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en termijn voor wijziging grondslag in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser met Egyptische nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 10 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 1 augustus 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiser betoogde dat de grondslag voor zijn bewaring onjuist was, omdat de rechtsmiddelentermijn in de asielprocedure op 31 juli 2024 was verstreken zonder dat hij een rechtsmiddel had ingediend. Hij stelde dat de minister ten onrechte twee dagen had gewacht met het wijzigen van de grondslag van de bewaring, wat in strijd zou zijn met het Unierecht.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser niet gevolgd en verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank oordeelde dat de termijn van 48 uur voor het wijzigen van de grondslag van de bewaring voldoende voortvarend was en niet in strijd met het Unierecht. De rechtbank concludeerde dat de onrechtmatigheid van de bewaring niet was aangetoond en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter H.R. Schimmel, in aanwezigheid van griffier S. Hitijahubessy - Brussaard. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29263

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en
de Minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. L.O. Augustine).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Mahassen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Egyptische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. Ook heeft de minister in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
3. Eiser voert aan dat hij inmiddels op een onjuiste grondslag in bewaring zit. De rechtsmiddelentermijn in de asielprocedure verstreek op 31 juli 2024. Aangezien eiser geen rechtsmiddel heeft ingediend, had de grondslag moeten worden gewijzigd. Eiser stelt dat de minister daar ten onrechte twee dagen voor uittrekt. Ten eerste was voorzienbaar dat dit zou gebeuren en had de minister al voorbereidende handelingen kunnen uitvoeren. Ten tweede is het in strijd met het Unierecht [2] dat de Afdeling daarvoor twee dagen de tijd geeft. Het Hof van Justitie van de Europese Unie kijkt daar anders tegen aan. Bij onrechtmatigheid moet onmiddellijke invrijheidsstelling volgen.
4. De rechtbank volgt eiser daarin niet. De rechtbank verwijst allereerst naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2023 [3] waarin is ingegaan op het door eiser aangehaalde Unierecht over het onmiddellijkheidsbeginsel. De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van de Afdeling dat het recht om bij een onrechtmatige bewaring onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld, in het Nederlandse bewaringsstelsel voldoende gewaarborgd is. Als de onrechtmatigheid blijft voortduren na 48 uren, kan eiser een vervolgberoep indienen en kan de rechter tot een eventuele opheffing bevelen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het in strijd is met het Unierecht dat die periode van 48 uren nog voldoende voortvarend wordt geacht bij een omzetting. Dat volgt niet uit de door eiser aangehaalde arresten en eisers stelling ter zitting dat de minister daarover is bevraagd door het Hof, leidt evenmin tot die conclusie. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de conclusie van de Advocaat-Generaal [4] voortvloeit dat de nationale autoriteiten dienen te beschikken over een korte termijn, die niet langer dan strikt noodzakelijk is, om te beslissen over de bewaring van de betrokkene krachtens de nationale asielbepalingen, alvorens zijn bewaring op basis van de terugkeerrichtlijn te beëindigen. De rechtbank is van oordeel dat dezelfde redenering geldt in de omgekeerde situatie (als de bewaring hangende de asielprocedure moet worden gewijzigd in een bewaring op basis van de terugkeerrichtlijn), dat enige tijd nodig is om een grondslagwijziging te verwerken. De rechtbank ziet geen aanknoping voor het oordeel dat de door de Afdeling gehanteerde termijn van 48 uren, in het algemeen geen redelijke termijn is. De rechtbank is van oordeel dat deze termijn ook in eisers geval niet onredelijk lang is voor omzetting. Dat er in de asielprocedure geen gemachtigde bekend is, dat de gemachtigde in het stuk van 31 juli 2024 om 17:27 uur heeft gewezen op het Unierecht en dat de minister ‘
daarmee op het pad is gezet dat er een onrechtmatigheid aankomt’ zoals eiser ter zitting heeft gesteld, betekent niet dat de minister al vóór de zitting (die op 1 augustus 2024 van 12:10 uur tot 12:30 uur plaatsvond) tot een omzetting had moeten komen. De rechtsmiddelentermijn verliep pas om middernacht, waardoor de minister niet op 31 juli 2024 de grondslag van de maatregel kon wijzigen. Dat de maatregel enkele kantooruren later nog niet is omgezet, is naar het oordeel van de rechtbank niet onvoldoende voortvarend. De rechtbank wijst daarbij ook op de (recentere) uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2024 [5] waaruit volgt dat, ook als op het moment van de zitting nog niet bekend is wanneer de maatregel zal worden omgezet, nog niet vooruit kan worden gelopen op een eventuele onrechtmatigheid van de bewaring. In eisers geval was op het moment van sluiten van het onderzoek ter zitting de termijn waarbinnen de maatregel kon worden omgezet nog niet verstreken.
5. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van onrechtmatig is. [6]
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.R. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van S. Hitijahubessy - Brussaard, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Als rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 5 van het EVRM, artikelen 6, 47 en 52 van het Handvest, artikel 9 van de Opvangrichtlijn, artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn, het arrest C en B en X van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en het arrest FMS van 14 mei 2020, ECLI:EU:C:2020:367 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof).
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2353.
4.Conclusie van de Advocaat-Generaal M. Wathelet van 31 januari 2013 in de zaak Arslan tegen Tjechië, zaak C-534/11.
5.Uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1869.
6.Beoordeling conform het arrest van het Hof van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.