ECLI:NL:RBDHA:2024:13259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.19880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en beoordeling veilig derde land Verenigd Koninkrijk

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, van Jemenitische nationaliteit, heeft op 1 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 4 mei 2024 in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk. Eiser stelt dat hij niet in het Verenigd Koninkrijk wil wonen, waar zijn Britse echtgenote verblijft, en dat hij niet zal worden toegelaten tot dat land. Verweerder stelt echter dat het Verenigd Koninkrijk een veilig derde land is en dat eiser een band heeft met het land door zijn huwelijk. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft aangetoond dat eiser naar het Verenigd Koninkrijk kan gaan en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19880

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Schilder)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 1 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 4 mei 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Garabetian als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1983. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Jemen in 2017 heeft verlaten om in Saoedi-Arabië te gaan werken. Hij is drie keer naar Jemen teruggekeerd voor vakantie, maar de situatie werd steeds slechter. Nadat zijn contract was afgelopen, is eiser met een visum naar Frankrijk afgereisd. Daar heeft hij negen maanden verbleven en toen is hij naar Nederland gegaan. Verder is in deze zaak relevant dat eiser is getrouwd met een Britse. Hij wil echter niet in het Verenigd Koninkrijk (bij zijn echtgenote) wonen en zijn echtgenote wil het Verenigd Koninkrijk niet verlaten. Ze willen elkaar wel bezoeken.
Het bestreden besluit
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het Verenigd Koninkrijk voor eiser een veilig derde land is. [1] Hij neemt daarbij in overweging dat is voldaan aan het bandencriterium, omdat eiser een Bitste echtgenote heeft die daar woont. Ook overweegt verweerder dat het Verenigd Koninkrijk een veilig derde land is en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet tot het land zal worden toegelaten. Verder legt verweerder eiser een terugkeerbesluit op waarbij hij heeft bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Tot slot heeft verweerder tegen eiser een inreisverbod van twee jaren uitgevaardigd.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte er van uitgaat dat hij een band heeft met het Verenigd Koninkrijk en dat hij tot het land zal worden toegelaten. Ter onderbouwing wijst hij op de afgewezen aanvraag voor een toeristenvisum in 2020, waaruit volgens eiser blijkt dat de autoriteiten niet geloofden dat zijn huwelijk legaal is. Verder voert eiser aan dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door niet te wachten op een afschrift van de visumweigering die eiser bij de Britse autoriteiten heeft opgevraagd. Ook voert eiser aan dat een nieuwe aanvraag tot toelating in het Verenigd Koninkrijk geen zin heeft en dat het voor hem geen veilig derde land is vanwege de toegenomen discriminatie jegens ‘buitenlanders’. Verder voert eiser aan dat het terugkeerbesluit gebrekkig is, want hij kan niet terugkeren naar een land waar hij nooit is geweest. Tot slot stelt eiser dat de duur van het inreisverbod disproportioneel is, omdat hij daardoor een lange tijd gescheiden zal zijn van zijn echtgenote.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verenigd Koninkrijk als veilig derde land
5. Indien verweerder stelt dat een land voor een vreemdeling een veilig derde land is, moet hij aannemelijk maken dat die vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor die vreemdeling redelijk zou zijn daar naartoe te gaan. Dit kan het geval zijn als een vreemdeling een partner heeft die in dat land woont, maar kan ook worden afgeleid uit individuele omstandigheden. [2] Verder moet verweerder alle relevante individuele omstandigheden van een vreemdeling meewegen. Ook moet verweerder redenen aandragen waarom toelating in beginsel mogelijk moet zijn. Het is aan de vreemdeling om voldoende twijfel te zaaien dat toegang in zijn geval niet mogelijk is. Het is ook aan de vreemdeling om inspanningen te verrichten om daadwerkelijk te worden toegelaten tot het veilige derde land, tenzij niet van hem kan worden verlangd dat hij (opnieuw) probeert toegang tot en verblijf in dat land te krijgen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser een zodanige band heeft met het Verenigd Koninkrijk in de zin van artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Vw dat van hem kan worden verlangd naar het Verenigd Koninkrijk te gaan. Verweerder heeft er op mogen wijzen dat eiser getrouwd is met een Britse die in het Verenigd Koninkrijk woonachtig is [3] . Hiermee heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser een band heeft met het Verenigd Koninkrijk. [4] Dat eiser niet eerder in het Verenigd Koninkrijk is geweest, is gezien het voorgaande in dit kader niet relevant.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom toelating in beginsel mogelijk is voor eiser. Verweerder mag de afwijzing van een toeristenvisum in 2020 onvoldoende vinden om te onderbouwen dat eiser niet zal worden toegelaten. Zowel in het bestreden besluit als ter zitting heeft verweerder erop gewezen dat er voor eiser ook andere mogelijkheden zijn om legaal toegang te verkrijgen tot het Verenigd Koninkrijk, zoals de aanvraag van een ‘family visa’. Verweerder mag vinden dat niet op voorhand is gebleken dat het voor eiser zinloos is om een andere verblijfsvergunning aan te vragen, bijvoorbeeld omdat zijn vrouw te weinig inkomen zou verdienen. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij sinds de afwijzing van het toeristenvisum in 2020 geen andere poging heeft ondernomen. Verweerder mag dan ook van eiser verwachten dat hij inspanning verricht om (alsnog) legaal verblijf te verkrijgen in het Verenigd Koninkrijk. [5] De rechtbank betrekt in haar oordeel ook dat niet van te voren vast hoeft te staan dat eiser daadwerkelijk tot het Verenigd Koninkrijk zal worden toegelaten, omdat in dit kader voldoende is dat er redenen zijn om aan te nemen dat eiser wordt toegelaten tot het Verenigd Koninkrijk. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval aanwijzingen zijn dat het Verenigd Koninkrijk voor hem geen veilig land is. De enkele niet onderbouwde stelling dat sprake is van een toename van discriminatie jegens ‘buitenlanders’ is hiertoe onvoldoende.
8. Verder oordeelt de rechtbank dat verweerder niet heeft hoeven wachten met het nemen van een beslissing tot eiser een afschrift van de visumweigering had. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat uit de stukken enkel zal blijken dat eiser in het verleden niet aan de voorwaarden voor een visum voor kort verblijf heeft voldaan, niet dat hij bij een nieuwe aanvraag niet aan de voorwaarden kan voldoen. Bovendien heeft eiser zelf al toelichting gegeven waarom zijn visumaanvraag destijds is afgewezen.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van eiser mag verwachten dat hij naar het Verenigd Koninkrijk afreist gezien het voorgaande. Dat eiser niet eerder in het Verenigd Koninkrijk is geweest, is in dit geval niet van belang. De door eiser genoemde Conclusie van de Advocaat-Generaal van 16 mei 2024 in de zaak C-156/23 leidt niet tot een ander oordeel [6] . De prejudiciële vragen die in de Conclusie voorliggen hebben betrekking op handhaving van een terugkeerbesluit indien is gebleken dat verwijdering van de vreemdeling van het grondgebied van de lidstaat onmogelijk is. Een dergelijke situatie ligt niet voor in de onderhavige procedure, waardoor de verwijzing naar de Conclusie relevantie mist.
10. Tot slot mag verweerder zich op het standpunt stellen dat er redenen zijn om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kan daarbij ter onderbouwing wijzen op zijn verklaring dat hij negen maanden illegaal in Frankrijk heeft verbleven om een Dublin-claim te ontwijken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het inreisverbod zijn privéleven aantast omdat hij voor lange tijd gescheiden zal zijn van zijn echtgenote. Eiser is immers opgedragen om naar het Verenigd Koninkrijk te gaan, waar zijn vrouw woont. Eiser heeft verder niet gesteld noch onderbouwd dat zijn echtgenote hem niet in een ander land kan bezoeken. De overige gronden die eiser tegen het inreisverbod heeft aangevoerd, slagen niet omdat verweerder daar al gemotiveerd op heeft gereageerd in het bestreden besluit. Eiser moet specifiek aangeven waarom de motivering van verweerder in het beluit niet juist is op dit punt.

Conclusie en gevolgen

11. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van P.J.J. Schaap, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 6 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2356
3.Zie ook paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
4.Zie uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:122, ro. 2.1.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:128.
6.Conclusie van Advocaat-Generaal J. Richard de la Tour, zaak C-156/23 ECLI:EU:C:2024:413 [Ararat].