ECLI:NL:RBDHA:2024:13335
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid van Kroatië voor asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. I. Wudka, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 mei 2024, waarbij de eiser zijn bezwaren tegen het bestreden besluit uiteenzette. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht beroepen, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de eiser bij overdracht aan Kroatië een reëel risico zou lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die het interstatelijk vertrouwensbeginsel bevestigden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiser aan Kroatië kan worden overgedragen voor de behandeling van zijn asielaanvraag.