ECLI:NL:RBDHA:2024:13384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.13967
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel wegens onjuiste gegevens en onvoldoende zorgvuldigheid van de minister

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de verblijfsvergunning op onjuiste gronden is gebaseerd. Eiser had eerder een asielaanvraag in Duitsland ingediend, maar deze was niet in de beoordeling betrokken. De minister had onvoldoende zorgvuldigheid betracht bij de procedure die leidde tot de vergunningverlening. De rechtbank stelt vast dat, hoewel eiser mogelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt, dit niet uitsluitend aan hem kan worden toegerekend. De minister had nader moeten motiveren waarom de intrekkingsgrond zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag kan worden gelegd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in asielprocedures en de verplichtingen van de minister om adequaat onderzoek te doen naar de verblijfsstatus van asielzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13967

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer 1] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Spijkstra)
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. D. Gökcan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 5 maart 2024 waarbij de minister de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingetrokken. Bij dat besluit is ook bepaald dat eiser niet in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat hem geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris
.Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep van de echtgenote van eiser ( [naam echtgenote] en haar minderjarige kinderen) tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag [1] en het beroep van de oudste drie minderjarige kinderen van eiser ( [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] ) tegen het buiten behandeling stellen van hun asielaanvraag [2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit
.Aan de hand van de beroepsgronden van eiser legt de rechtbank hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan het besluit tot intrekking van de asielvergunning vooraf ging
3. Op 27 november 2015 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend. Tijdens die procedure werd bekend dat eiser eerder, namelijk op 13 november 2015, een asielaanvraag in Duitsland had ingediend. Omdat Duitsland voor de behandeling van die asielaanvraag verantwoordelijk werd geacht, is de asielaanvraag van 27 november 2015 niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000. De op 13 juni 2016 geplande overdracht aan Duitsland werd geannuleerd omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken.
3.1.
Op 25 juni 2021 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag in Nederland ingediend, die inhoudelijk in behandeling is genomen. Bij besluit van 1 september 2022 is aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, met ingang van 25 juni 2021 en geldig tot 25 juni 2026.
3.2.
Op 9 november 2022 heeft eiser voor zijn echtgenote en vijf (minderjarige) kinderen een nareisaanvraag ingediend. Op 10 november 2022 [3] heeft de echtgenote van eiser (mede namens haar kinderen) een asielaanvraag in Nederland ingediend. In het kader van bij Duitsland ingediende verzoeken om terugname op grond van de Dublinverordening, hebben de Duitse autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten meegedeeld dat aan (de oudste) drie van eisers kinderen in Duitsland internationale bescherming is verleend. Voor de echtgenote en de overige kinderen heeft Duitsland het terugnameverzoek geaccepteerd.
3.3.
Op 30 maart 2023 heeft de IND (Dublin) liaison ambtenaar in Nürnberg, na
contact met de Duitse Bundesamt für Migration und Flüchtlinge (BAMF) op grond van het Duitse Eurodac-nummer [nummer 2] , aan de minister meegedeeld dat hij van de Duitse autoriteiten desgevraagd de volgende informatie heeft ontvangen. [eiser] heeft zich op 13 juni 2016, tijdens de Dublinprocedure in Nederland, vrijwillig gemeld in Duitsland. Abusievelijk is dit niet aan Nederland meegedeeld. De asielaanvraag die [eiser] op 13 november 2015 in Duitsland had ingediend, is vervolgens in behandeling genomen en aan [eiser] is op 9 augustus 2017 subsidiaire bescherming verleend. [eiser] is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning op grond van artikel 25.2 van de verblijfswet, geldig van 7 augustus 2018 tot 21 maart 2020. Op 8 maart 2019 is hij met onbekende bestemming uit Duitsland vertrokken. De verblijfsvergunning van [eiser] is niet verlengd, maar zijn internationale beschermingsstatus is niet ingetrokken. [4]
Besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
4. De minister heeft het besluit tot intrekking van eisers asielvergunning als volgt gemotiveerd. Gelet op de informatie van de BAMF, heeft eiser bij zijn asielaanvraag onjuiste gegevens verstrekt dan wel informatie achtergehouden over zijn verblijfsstatus in Duitsland die, als die informatie ten tijde van de vergunningverlening bekend zou zijn geweest, in de weg zou hebben gestaan aan het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft namelijk bewust of onbewust de informatie achtergehouden dat hij subsidiaire bescherming in Duitsland geniet en hem in dat verband een verblijfsvergunning is verleend. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat eiser op dat moment op de hoogte was van het positieve besluit van de Duitse autoriteiten op zijn verzoek om internationale bescherming dan wel daarvan redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn. Eiser was immers ook op de hoogte van de afwijzing van de (gelijktijdig ingediende) asielaanvraag van zijn echtgenote en van de aan drie van zijn kinderen verleende, van zijn verblijfsvergunning afhankelijke verblijfsvergunning. Bovendien is er, ook als eiser deze informatie niet bewust heeft achtergehouden, nog altijd sprake van een op grond van onjuiste gegevens afgegeven verblijfsvergunning. Dat ten tijde van de tweede asielaanvraag niet in het Eurodac-systeem is gecontroleerd dan wel daaruit is gebleken dat aan eiser in een andere lidstaat internationale bescherming was verleend, is niet relevant. Omdat eiser in het kader van zijn asielaanvraag van 27 november 2015 niet tijdig aan Duitsland was overgedragen, is aangenomen dat Nederland verantwoordelijk was geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser van 25 juni 2021. Bij deze asielaanvraag heeft eiser niet verklaard dat hij – zoals hij tijdens het intrekkingsgehoor wel heeft verklaard – op 13 juni 2016 vrijwillig naar Duitsland is vertrokken, zich daar heeft gemeld en daarop zijn asielaanvraag van 13 november 2015 alsnog in behandeling is genomen. Destijds heeft eiser alleen verklaard dat hij toen in Griekenland en Turkije heeft verbleven. Bovendien is uit de raadpleging van het Eurodac-systeem op 25 juni 2021 niet gebleken dat eiser, nadat hij met onbekende bestemming was vertrokken, is teruggekeerd naar Duitsland en daar opnieuw een asielaanvraag heeft ingediend. Verder is relevant dat, zoals uit informatie van de Duitse autoriteiten blijkt, de beschermingsstatus van eiser in Duitsland nog actueel is. Intrekking van de verblijfsvergunning zal daarom niet leiden tot een gegronde vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade. Hoewel is gebleken dat de geldigheidsduur van de aan eiser verleende verblijfsvergunning in Duitsland is verlopen, is de toegekende (subsidiaire) beschermingsstatus niet geëindigd. Deze eindigt pas met een besluit tot intrekking of beëindiging daartoe [5] en niet is gebleken dat daarvan sprake is. In het belang van (uitsluitend) rechtsherstel wordt de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 met terugwerkende kracht tot 25 juni 2021 ingetrokken. Daarmee wordt de situatie hersteld zoals die rechtens geweest zou zijn als de juiste gegevens zouden zijn verstrekt, aldus de minister.
4.1.
Verder bestaat er geen aanleiding om eiser (ambtshalve) in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in verband met het bepaalde in artikel 8 van het EVRM. Hoewel tussen eiser, zijn echtgenote en zes kinderen die in Nederland verblijven gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bestaat, zijn de asielaanvragen van de echtgenote en kinderen afgewezen, waarbij hen is aangezegd terug te keren naar Duitsland. [6] De intrekking van eisers asielvergunning leidt daarom niet tot inmenging in dit gezinsleven. Het gezin moet als geheel terugkeren naar Duitsland. Van beschermenswaardig familieleven tussen eiser en zijn ouders, broers en zussen in Nederland, is geen sprake, waardoor intrekking van eisers verblijfsvergunning geen strijd oplevert met het recht op uitoefening van dit familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Hoewel eiser privéleven in Nederland heeft opgebouwd dat valt binnen de reikwijdte van artikel 8 van het EVRM, zijn de persoonlijke, sociale en economische banden van eiser met Nederland, ook afgezet tegen de belangen van de Nederlandse Staat, niet zodanig dat deze voor bescherming in aanmerking komen. Intrekking van de verblijfsvergunning leidt niet tot een schending van het recht op uitoefening van dit privéleven.
Intrekkingsgrond verstrekken van onjuiste gegevens dan wel achtergehouden van gegevens
5. Eiser is het niet met het bestreden besluit eens. Eiser betoogt allereest dat alleen sprake kan zijn van het verstrekken van onjuiste gegevens of achterhouden van gegevens als hij op de hoogte was van die gegevens op het moment dat hij die moest verstrekken. Eiser was er niet van op de hoogte dat hem in Duitsland een verblijfsvergunning was verleend. De minister heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daarvan wel op de hoogte was. Dat de gezinsleden van eiser in Duitsland een asielprocedure doorliepen, is daarvoor niet relevant. Bovendien is in het aanmeldgehoor van 7 juli 2021 en het nader gehoor van 29 augustus 2022 de reis van eiser vanaf medio 2010 tot juni 2021 niet chronologisch weergegeven. Het is onduidelijk hoe eiser is gereisd en hij is daarover onvoldoende bevraagd. De minister vraagt eiser naar zijn reis vanuit zijn woonplaats naar Nederland, maar niet naar zijn reis nadat hij in 2016 uit Nederland is vertrokken. Ook verklaart eiser in het nader gehoor van 29 augustus 2022 dat hij eerst naar Duitsland is vertrokken en daarna naar Griekenland. Verder volgt uit eisers berekeningen dat hij niet tot 8 maart 2019 in Duitsland is geweest en hij ook niet op 7 augustus 2018 een verblijfsvergunning in ontvangst heeft kunnen nemen. Daarbij komt dat de minister in het kader van de asielaanvraag van 25 juni 2021 onderzoek in het Eurodac-systeem had moeten verrichten om uit te zoeken of niet een andere lidstaat verantwoordelijk was voor de behandeling van die aanvraag. Eiser verwijst ook naar het aanmeldgehoor van 7 juli 2021 waaruit blijkt dat op die datum niet in het Eurodac-systeem stond vermeld dat hem in Duitsland internationale bescherming was verleend. Dat blijkt ook niet uit de controle op 25 juni 2021. Omdat vermeldingen in het Eurodac-systeem rechtens relevant zijn, mag eiser ervan uitgaan dat hij ten tijde van zijn asielaanvraag geen verblijfsvergunning in Duitsland had. Onder die omstandigheden kan hem ook niet worden verweten dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden. Het kan volgens eiser juist de minister worden aangerekend dat hem een asielvergunning is verstrekt. Intrekking op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is niet mogelijk, aldus eiser.
5.1.
De minister herhaalt in het verweerschrift dat het aannemelijk is dat eiser op 25 juni 2021 op de hoogte was van de omstandigheid dat hem internationale bescherming is verleend door Duitsland. [7] Eiser is in 2016 vrijwillig naar Duitsland vertrokken en heeft zichzelf daar gemeld. De asielaanvraag van eiser van 13 november 2015 is daar toen alsnog in behandeling genomen en in 2017 is aan eiser internationale bescherming verleend. Drie van eisers kinderen hebben in 2017 internationale bescherming gekregen in Duitsland, in het verlengde van de internationale beschermingsstatus van eiser. Tijdens het aanmeldgehoor op 7 juli 2021 heeft eiser verklaard dat hij bij de Syrische ambassade in Duitsland heeft gevraagd om verlenging van zijn paspoort en heeft eiser daarvoor een Duits pasje gebruikt. Eiser heeft ook verklaard in het bezit te zijn gesteld van een Duits rijbewijs. [8] Eisers stellingen in beroep voor wat betreft zijn reisroute, zijn verklaringen tijdens het nader gehoor en zijn berekeningen met conclusie dat hij ten tijde van de vergunningverlening niet in Duitsland was, volgt de minister niet. Eiser heeft deze verklaringen niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Deze zijn ook niet te rijmen met de verklaringen tijdens het verhoor van 25 juni 2021 dat hij in 2020 in Griekeland verbleef. Het blijft daarmee onduidelijk waar eiser van oktober 2019 tot juni 2021 heeft verbleven. Niet wordt gevolgd dat onvoldoende is doorgevraagd gelet op verhoor van 25 juni 2021, het aanmeldgehoor van 7 juli 2021 en het nader gehoor van 29 augustus 2022. Het rechtvaardigt ook niet de conclusie dat aannemelijk is dat eiser niet wist van de verleende internationale bescherming in Duitsland. Daarvoor hoeft eiser ook niet fysiek in Duitsland aanwezig te zijn. Bovendien heeft eiser in beroep niet weerlegd dat het voor de intrekking van de asielvergunning niet van belang is of het eiser kan worden toegerekend dat hij onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt. Bij het verweerschrift is nog een ‘RESULTAAT AANVULLEND DACTY ONDERZOEK DUITSLAND’ overgelegd van 24 juni 2024 waaruit volgt dat de IND liaison ambtenaar nogmaals contact heeft opgenomen met de BAMF naar aanleiding van het Duitse Eurodac-nummer [nummer 2] . Desgevraagd hebben heeft de BAMF aangegeven dat de situatie onveranderd is. Op 9 augustus 2017 is aan [eiser] subsidiaire bescherming verleend. Aan hem is een verblijfsvergunning verstrekt op grond van artikel 25.2 van de Verblijfswet, geldig van 7 augustus 2018 tot 21 maart 2020. Op 8 maart 2019 is hij met onbekende bestemming vertrokken. Omdat [eiser] zich na 8 maart 2019 niet meer heeft gemeld bij de Duitse autoriteiten, is zijn verblijfsvergunning tot op heden niet verlengd. Er is echter geen intrekkingsbesluit genomen.
5.2.
Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, voor zover van belang, de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden ingetrokken als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid.
5.2.1.
In artikel 3.105d, eerste lid, van het Vb 2000 is, voor zover van belang, bepaald dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 wordt ingetrokken als sprake is van de situatie bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
5.2.2.
Het beleid hieromtrent is neergelegd in de paragrafen C2/10.1 en C2/10.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.2.3.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat als de minister een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt omdat zich de grond bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 voordoet, het op de weg van de minister ligt om aannemelijk te maken dat deze intrekkingsgrond zich voordoet. Als de minister aan zijn bewijslast heeft voldaan, is het vervolgens aan de vreemdeling om het door de minister geleverde bewijs te weerleggen. [9] Verder volgt uit rechtspraak van de Afdeling dat voor intrekking in het kader van artikel 14, derde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn niet is vereist dat een vreemdeling verwijtbaar gegevens heeft achtergehouden. Wel is vereist dat het verkeerd weergeven of achterhouden van feiten, of het verstrekken van valse documenten doorslaggevend is geweest voor verlening van de vluchtelingenstatus. Als aan dat vereiste is voldaan, moet de minister de vluchtelingenstatus - en daarmee dus ook de verblijfsvergunning asiel - intrekken. [10]
5.3.
De beroepsgrond van eiser slaagt. De rechtbank stelt allereerst het volgende vast. Op 27 november 2015 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend, die niet in behandeling is genomen omdat Duitsland voor de behandeling van die aanvraag verantwoordelijk was. De op 13 juni 2016 geplande overdracht heeft toen geen doorgang gevonden omdat eiser was verdwenen. Als eiser dan op 25 juni 2021 wederom een asielaanvraag in Nederland indient, wordt hij op die dag verhoord door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel. Uit het proces-verbaal van dat verhoor volgt dat wordt geconstateerd dat eiser eerder in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend en dat in Duitsland en in Nederland vingerafdrukken zijn afgenomen. Eiser verklaart dan onder andere dat hij in Duitsland (alleen) vingerafdrukken heeft afgegeven, dat hij twee keer in Griekenland is geweest en dat dit zijn tweede keer in Nederland is. Ook verklaart eiser dat hij eerder in Duitsland en in Nederland asiel heeft aangevraagd. Op de constatering dat hij op 25 mei 2016 met onbekende bestemming is vertrokken, verklaart eiser dat hij naar Griekenland en Turkije is gegaan en toen weer terug naar Nederland. Verder verklaart eiser dat zijn echtgenote (van wie hij gescheiden zou zijn) en kinderen in Duitsland verblijven. Uit het rapport van het aanmeldgehoor van 7 juli 2021 volgt wederom de constatering dat eiser eerder in Nederland een Dublinprocedure heeft doorlopen en hij een gehoor heeft gehad op 31 december 2015. Ook heeft eiser daar melding gemaakt van verblijf in Duitsland nadat hij Nederland in 2016 heeft verlaten, al is hij daarover niet consistent. [11] Eiser verklaart dat hij geen asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend. Verder volgt uit dit gehoor dat zijn echtgenote en kinderen in Duitsland verblijven en hij nauwelijks tot geen contact met hen heeft. In het gehoor is ook opgenomen ‘EURODAC:
niet geïdentificeerd’. Uit het rapport van nader gehoor van 29 augustus 2022 volgt dat eiser op de vraag waar hij sinds 2016 heeft verbleven, heeft geantwoord dat hij naar Duitsland is gegaan en daarna naar Griekenland, waarna hij naar Turkije is gegaan en vervolgens weer naar Griekenland. [12]
5.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in het kader van de procedure die heeft geleid tot de toekenning aan eiser van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht. Op meerdere momenten in die procedure en om meerdere redenen bestond er voor de minister aanleiding om nader onderzoek te doen naar de verblijfsstatus van eiser in Duitsland. Dat geldt allereerst voor het feit dat tijdens de behandeling van die asielaanvraag eiser kennelijk niet in het Eurodac-systeem werd geïdentificeerd. Dat had bij de minister vragen moeten oproepen. Immers in het aanmeldgehoor van 7 juli 2021 is geconstateerd dat eiser in Nederland eerder een Dublinprocedure heeft doorlopen. De stukken van die eerdere Dublinprocedure zitten ook in het dossier. Eiser heeft er bovendien over verklaard dat hij in Nederland en Duitsland asielaanvragen heeft ingediend. Het voorgaande rijmt niet met de constatering in het aanmeldgehoor dat eisers gegevens geen hit opleveren in het Eurodac-systeem. Bovendien blijkt uit de eerdere Dublinprocedure dat eiser wel degelijk in het Eurodac-systeem stond geregistreerd en waaruit volgde dat eiser op 13 november 2015 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De betreffende Eurodac-bevraging van 27 november 2015 bevindt zich in het dossier. Het had op dat moment op de weg van de minister gelegen om het uitblijven van identificatie in Eurodac (bij Duitsland) nader te onderzoeken. Bij het voorgaande komt nog dat, anders dan de minister meent, eiser tijdens de procedure die heeft geleid tot inwilliging van zijn asielaanvraag wel degelijk en duidelijk heeft verklaard dat hij, nadat hij in 2016 met onbekende bestemming uit Nederland was vertrokken, naar Duitsland is gegaan. Daar is in het geheel niet op doorgevraagd. Ook dat zou aanleiding voor de minister moeten zijn om, mede gelet op het uitblijven van een Eurodac-hit, bij de Duitse autoriteiten navraag te doen over de verblijfsstatus van eiser in Duitsland. Dit geldt des te meer omdat eiser kort voordat hij op 27 november 2015 in Nederland een asielaanvraag had ingediend, in Duitsland om internationale bescherming had verzocht. Bovendien is eiser op geen enkel moment tijdens de behandeling van de aanvraag die tot het inwilligende besluit heeft geleid, de vraag gesteld of hem, nadat hij Nederland heeft verlaten, wellicht in een andere lidstaat internationale bescherming is verleend. De enkele aanname van de minister dat hij verantwoordelijk is geworden voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser omdat hij eiser eerder niet tijdig aan Duitsland had overgedragen, was, zoals de minister erkent, een aanname die niet gestoeld was op een zorgvuldig onderzoek. Op dat moment was eiser namelijk al internationale bescherming verleend in Duitsland en dat had de minister, los van de vraag wat eiser wel of niet (bewust) heeft achtergehouden en wat er (achteraf gezien) wel of niet in het Eurodac-systeem stond geregistreerd, kunnen weten.
5.3.2.
Hoewel dat slechts zijdelings een rol speelt, omdat dit meer ziet op de vraag of er voldoende duidelijkheid bestaat over de verblijfsstatus in de andere lidstaat, merkt de rechtbank ook nog op dat zij eiser erin volgt dat het op het eerste gezicht vragen oproept dat de Duitse autoriteiten (tot twee keer toe [13] ) vermelden dat zij op 9 augustus 2017 aan eiser subsidiaire bescherming hebben verleend, terwijl aan eiser pas met ingang van 7 augustus 2018 een verblijfsvergunning is verstrekt.
5.3.3.
De rechtbank acht het niet uitgesloten dat, wanneer de minister zorgvuldig was geweest en, op de momenten dat daartoe aanleiding bestond, destijds nader onderzoek had gedaan, wellicht voorkomen had kunnen worden dat aan eiser (volgens de minister) op onjuiste gronden in Nederland internationale bescherming was verleend. Dit heeft de minister ten onrechte niet, althans niet kenbaar, betrokken bij de vraag of en waarom hij tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel van eiser overgaat. Ook op de minister rusten in het kader van de behandeling van een asielaanvraag bepaalde (onderzoeks)verplichtingen, zeker als het dossier daartoe aanleiding geeft, en de rechtbank is van oordeel dat het onredelijk is dat, wanneer de minister die verplichtingen verzaakt, hieraan geen betekenis toekomt. Ook als eiser - al dan niet verwijtbaar - verkeerde gegevens heeft verstrekt of gegevens of feiten heeft achterhouden die doorslaggevend zijn geweest voor de verlening van de vluchtelingenstatus, zou het onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet uitsluitend eiser aan te rekenen zijn dat hem internationale bescherming in Nederland is verleend. Onder die omstandigheden had de minister nader moeten motiveren of en waarom de gehanteerde intrekkingsgrond zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag kan worden gelegd. Het bestreden besluit bevat ook een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek.
5.3.4.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de overige beroepsgronden van eiser, zoals de verdere beroepsgronden die zijn gericht tegen de intrekking van zijn asielvergunning en de beroepsgronden die zijn gericht tegen de overwegingen van de minister over artikel 8 van het EVRM, te bespreken. Bij het laatste is bovendien van belang dat het beroep van zowel de echtgenote van eiser als van zijn oudste drie minderjarige kinderen gegrond is verklaard en de daar bestreden besluiten zijn vernietigd. De minister gaat, zo volgt uit het bestreden besluit en de verklaringen van de minister op zitting, uit van de eenheid van het gezin en heeft op de zitting de wens uitgesproken dit gezin bij elkaar te houden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat de minister het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd en dit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd vanwege strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen mogelijkheid en reden om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten van eiser in de beroepsprocedure. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde van eiser heeft een beroepschrift ingediend en is verschenen op de zitting. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.12755.
2.Zaaknummer NL24.12757.
3.Voor het op 23 januari 2024 geboren zesde kind is op 31 januari 2024 een asielaanvraag ingediend.
4.Dit volgt uit het stuk ‘RESULTAAT DACTY ONDERZOEK DUITSLAND’ van 30 maart 2023.
5.De minister verwijst naar ABRvS 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253.
6.De rechtbank merkt hierbij op dat de asielaanvraag van de echtgenote en drie van de kinderen niet in behandeling is genomen in verband met de Dublinverordening en de asielaanvraag van de oudste drie kinderen buiten behandeling is gesteld.
7.De minister verwijst naar pagina 4 van het bestreden besluit.
8.Intrekkingsgehoor van 8 november 2023.
9.ABRvS 23 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:169 en ABRvS 19 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3482.
10.ABRvS 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:230.
11.Dit kan worden afgeleid uit pagina 4, pagina 5 en pagina 13.
12.Pagina 3.
13.Zo volgt uit het ‘RESULTAAT DACTY ONDERZOEK DUITSLAND’ van 30 maart 2023 en het ‘RESULTAAT AANVULLEND DACTY ONDERZOEK DUITSLAND’ van 24 juni 2024.