5.3.De beroepsgrond van eiser slaagt. De rechtbank stelt allereerst het volgende vast. Op 27 november 2015 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend, die niet in behandeling is genomen omdat Duitsland voor de behandeling van die aanvraag verantwoordelijk was. De op 13 juni 2016 geplande overdracht heeft toen geen doorgang gevonden omdat eiser was verdwenen. Als eiser dan op 25 juni 2021 wederom een asielaanvraag in Nederland indient, wordt hij op die dag verhoord door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel. Uit het proces-verbaal van dat verhoor volgt dat wordt geconstateerd dat eiser eerder in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend en dat in Duitsland en in Nederland vingerafdrukken zijn afgenomen. Eiser verklaart dan onder andere dat hij in Duitsland (alleen) vingerafdrukken heeft afgegeven, dat hij twee keer in Griekenland is geweest en dat dit zijn tweede keer in Nederland is. Ook verklaart eiser dat hij eerder in Duitsland en in Nederland asiel heeft aangevraagd. Op de constatering dat hij op 25 mei 2016 met onbekende bestemming is vertrokken, verklaart eiser dat hij naar Griekenland en Turkije is gegaan en toen weer terug naar Nederland. Verder verklaart eiser dat zijn echtgenote (van wie hij gescheiden zou zijn) en kinderen in Duitsland verblijven. Uit het rapport van het aanmeldgehoor van 7 juli 2021 volgt wederom de constatering dat eiser eerder in Nederland een Dublinprocedure heeft doorlopen en hij een gehoor heeft gehad op 31 december 2015. Ook heeft eiser daar melding gemaakt van verblijf in Duitsland nadat hij Nederland in 2016 heeft verlaten, al is hij daarover niet consistent.Eiser verklaart dat hij geen asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend. Verder volgt uit dit gehoor dat zijn echtgenote en kinderen in Duitsland verblijven en hij nauwelijks tot geen contact met hen heeft. In het gehoor is ook opgenomen ‘EURODAC:
niet geïdentificeerd’. Uit het rapport van nader gehoor van 29 augustus 2022 volgt dat eiser op de vraag waar hij sinds 2016 heeft verbleven, heeft geantwoord dat hij naar Duitsland is gegaan en daarna naar Griekenland, waarna hij naar Turkije is gegaan en vervolgens weer naar Griekenland.
5.3.1.De rechtbank is van oordeel dat de minister in het kader van de procedure die heeft geleid tot de toekenning aan eiser van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht. Op meerdere momenten in die procedure en om meerdere redenen bestond er voor de minister aanleiding om nader onderzoek te doen naar de verblijfsstatus van eiser in Duitsland. Dat geldt allereerst voor het feit dat tijdens de behandeling van die asielaanvraag eiser kennelijk niet in het Eurodac-systeem werd geïdentificeerd. Dat had bij de minister vragen moeten oproepen. Immers in het aanmeldgehoor van 7 juli 2021 is geconstateerd dat eiser in Nederland eerder een Dublinprocedure heeft doorlopen. De stukken van die eerdere Dublinprocedure zitten ook in het dossier. Eiser heeft er bovendien over verklaard dat hij in Nederland en Duitsland asielaanvragen heeft ingediend. Het voorgaande rijmt niet met de constatering in het aanmeldgehoor dat eisers gegevens geen hit opleveren in het Eurodac-systeem. Bovendien blijkt uit de eerdere Dublinprocedure dat eiser wel degelijk in het Eurodac-systeem stond geregistreerd en waaruit volgde dat eiser op 13 november 2015 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De betreffende Eurodac-bevraging van 27 november 2015 bevindt zich in het dossier. Het had op dat moment op de weg van de minister gelegen om het uitblijven van identificatie in Eurodac (bij Duitsland) nader te onderzoeken. Bij het voorgaande komt nog dat, anders dan de minister meent, eiser tijdens de procedure die heeft geleid tot inwilliging van zijn asielaanvraag wel degelijk en duidelijk heeft verklaard dat hij, nadat hij in 2016 met onbekende bestemming uit Nederland was vertrokken, naar Duitsland is gegaan. Daar is in het geheel niet op doorgevraagd. Ook dat zou aanleiding voor de minister moeten zijn om, mede gelet op het uitblijven van een Eurodac-hit, bij de Duitse autoriteiten navraag te doen over de verblijfsstatus van eiser in Duitsland. Dit geldt des te meer omdat eiser kort voordat hij op 27 november 2015 in Nederland een asielaanvraag had ingediend, in Duitsland om internationale bescherming had verzocht. Bovendien is eiser op geen enkel moment tijdens de behandeling van de aanvraag die tot het inwilligende besluit heeft geleid, de vraag gesteld of hem, nadat hij Nederland heeft verlaten, wellicht in een andere lidstaat internationale bescherming is verleend. De enkele aanname van de minister dat hij verantwoordelijk is geworden voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser omdat hij eiser eerder niet tijdig aan Duitsland had overgedragen, was, zoals de minister erkent, een aanname die niet gestoeld was op een zorgvuldig onderzoek. Op dat moment was eiser namelijk al internationale bescherming verleend in Duitsland en dat had de minister, los van de vraag wat eiser wel of niet (bewust) heeft achtergehouden en wat er (achteraf gezien) wel of niet in het Eurodac-systeem stond geregistreerd, kunnen weten.
5.3.2.Hoewel dat slechts zijdelings een rol speelt, omdat dit meer ziet op de vraag of er voldoende duidelijkheid bestaat over de verblijfsstatus in de andere lidstaat, merkt de rechtbank ook nog op dat zij eiser erin volgt dat het op het eerste gezicht vragen oproept dat de Duitse autoriteiten (tot twee keer toe) vermelden dat zij op 9 augustus 2017 aan eiser subsidiaire bescherming hebben verleend, terwijl aan eiser pas met ingang van 7 augustus 2018 een verblijfsvergunning is verstrekt.
5.3.3.De rechtbank acht het niet uitgesloten dat, wanneer de minister zorgvuldig was geweest en, op de momenten dat daartoe aanleiding bestond, destijds nader onderzoek had gedaan, wellicht voorkomen had kunnen worden dat aan eiser (volgens de minister) op onjuiste gronden in Nederland internationale bescherming was verleend. Dit heeft de minister ten onrechte niet, althans niet kenbaar, betrokken bij de vraag of en waarom hij tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel van eiser overgaat. Ook op de minister rusten in het kader van de behandeling van een asielaanvraag bepaalde (onderzoeks)verplichtingen, zeker als het dossier daartoe aanleiding geeft, en de rechtbank is van oordeel dat het onredelijk is dat, wanneer de minister die verplichtingen verzaakt, hieraan geen betekenis toekomt. Ook als eiser - al dan niet verwijtbaar - verkeerde gegevens heeft verstrekt of gegevens of feiten heeft achterhouden die doorslaggevend zijn geweest voor de verlening van de vluchtelingenstatus, zou het onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet uitsluitend eiser aan te rekenen zijn dat hem internationale bescherming in Nederland is verleend. Onder die omstandigheden had de minister nader moeten motiveren of en waarom de gehanteerde intrekkingsgrond zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag kan worden gelegd. Het bestreden besluit bevat ook een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek.
5.3.4.De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de overige beroepsgronden van eiser, zoals de verdere beroepsgronden die zijn gericht tegen de intrekking van zijn asielvergunning en de beroepsgronden die zijn gericht tegen de overwegingen van de minister over artikel 8 van het EVRM, te bespreken. Bij het laatste is bovendien van belang dat het beroep van zowel de echtgenote van eiser als van zijn oudste drie minderjarige kinderen gegrond is verklaard en de daar bestreden besluiten zijn vernietigd. De minister gaat, zo volgt uit het bestreden besluit en de verklaringen van de minister op zitting, uit van de eenheid van het gezin en heeft op de zitting de wens uitgesproken dit gezin bij elkaar te houden.