In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er niet tijdig is beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had zijn aanvraag op 9 september 2022 ingediend, en volgens de geldende regelgeving moest er binnen zes maanden een besluit genomen worden. Echter, door een wijziging in de regelgeving op 27 september 2022, werd de beslistermijn met negen maanden verlengd, waardoor de termijn op 9 december 2023 verliep. Eiser heeft verweerder op 11 december 2023 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep.
De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser nog niet is gehoord en heeft daarom verweerder een langere beslistermijn opgelegd. De rechtbank heeft het 8+8-wekenmodel toegepast, wat betekent dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Het beroep van eiser is gegrond verklaard, wat betekent dat hij gelijk heeft gekregen. Verweerder is verplicht om binnen zestien weken een besluit op de aanvraag bekend te maken. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 26 april 2024.